Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] Een nalatenschap [pagina 67] [p. 67] Een nalatenschap Ter inleiding Alleen uw glimlach leefde: uw teedere oogen, Uw deernisvolle mond die medevoelde Met iedre pijn die hart en brein doorwoelde Van andren; uw ontroerd gemoed bewogen Hun arme haat, hun glinsterende logen, Hun lauw geloof dat iedre twijfel koelde Tot starre kilte waar de nijd in stoelde, De gifplant die de sappen op deed drogen Waarmee uw liefde 't ijzen leed wou slaken. Gij stierft en zaagt de schoonheid van uw sterven En de onvermijdbaarheid: gij wáárt gestorven, Vóórdat de dood uw glimlach los kwam maken Van 't lichaam. Die ontvlood. Ons bleef als erven Uw éénig lied: daar leeft ge in, onbedorven. Vorige Volgende