Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] V Een minnaar vond, van de aarde, Brandende, de gewijde non, En 't klooster had geen waarde Toen zij met hem haar reis begon. Maar liefdes lippen koelden De gloed niet die haar hart doordrong, Voor tranen de oogen spoelden En zij Hem zag die haar bedwong: Een koning, die als bode, Arm en gering, haar minnaar zond, Opdat de een de ander bode De deernis om Zijn roode wond. Vorige Volgende