Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] III Kom nader, nog meer nader: Ik wil u zien zoo scherp en vast Dat niet een kronklende ader Aan hals of slaap mij meer verrast. Zoo in mijn geest genomen, Zult gij daar staan, zult gij daar gaan, Tot al mijn dartle droomen, Die met een lach, die met een traan, Als zij hun bloemgierlanden Slingren in boog die te argloos speelt, Hun maat van voet en handen, Bedwongen, reeglen naar uw beeld. Vorige Volgende