Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] II Gewend met vogeloogen De neevlen door te zien op zee, Voelde ik mijn hart bewogen Een pad te vinden voor ons twee, Een uitgang naar de klaarte Die om de donkre wereld blinkt; Verder dan schaduwzwaarte Door de etherhelle ruimte zinkt. Eén straal, een naaldgelijke, Volstond dat ik de richting wist: Ras, eer zijn glans verstrijke, Helden wij opwaarts door de mist. Vorige Volgende