Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] XIV De geheele vorm Zijt ge in de zon, de zee, in bloemen? Allen Schijnen mij beurtlings u. Geen ding bestaat Waarin ik niet met woordloos welgevallen Somtijds een trek herken van uw gelaat. Slechts niet in mij. Ik enkel weet mij ledig Van u: een huls waarin geen zaadkern woont. Ik, die mij enkel Vorm voel, evenredig Aan heel uw Inhoud, die ge in andren toont Bij deelen. Help mij, red mij van dat wanen Met mij geboren of verbreek mijn vorm. Alles of niets! was jong mijn trotsch vermanen. Minder dan niets, krimp ik gelijk een worm. Vorige Volgende