Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] X Het blijvende beeld Wie zijt gij die als op een wei getreden Met bloemge voeten staat voor mijn gewelf? O zoete lach! En rozen, u ontgleden Voor mij. Wie zijt gij? En gij zegt: ‘uzelf’? Ik u? Heeft dan een droom me opnieuw betooverd? Die veerkracht in mijn leden, dat heelal Als door mijn oogen tot een tuin veroverd Waarin ik - o mijn hart! - nu wonen zal? En menschen, die met vriendelijk gebaren Me omringen, mij, hoewel ik eenzaam schijn? Kom aan mijn hart, wind rozen in mijn haren! O zoete glimlach, bloem van liefdepijn! Vorige Volgende