Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] IX Vereenzaamd Verlangen brandt en laat mijn hart niet rusten. Ik dwaal op rotsen en door doornig hout. Geklots van golven tegen steile kusten. Een donkre hei waarom een einder grauwt. Ik zoek met voeten en ik tast met handen. Waar zijn de poorten van mijn paradijs? Brokklige muren en verweerde wanden. Geluid noch licht dat mij een doorgang wijz'. De donkre koepel van de hemel nadert En sluit zich om mijn hoofd gelijk een helm. Van stilte en donkerheid als bloed dooraderd Hoor ik mijn doodsnood zwaar als klokgehelm. Vorige Volgende