Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] VIII Het droomrijk ‘Kom in mijn huis!’ Hij had door al zijn ramen Het landschap om hem als zijn eigen kleed. En aarde en hemel schenen te verzamen In blik en woord waar hij zijn groet mee deed. Toen was er stilte en toen een breed begrijpen En toen een wandlen als in droomlicht rijk, Alsof aan boomen vruchten ik zag rijpen Wier groeigeheim, ontraadseld, schoonheid blijk. Ik voelde me in die wereld opgenomen En 't hoorbre kloppen van mijn hart werd luid. Een werklijk rijk? Een werklijk rijk van droomen, Dat iedre werklijkheid in zich besluit. Vorige Volgende