Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] VI Seinen Al de stroomen die 't heelal doorijlen, De fluïden van zijn levensgeest, Brengen konde, zonder tel van mijlen, Waar een eenzaam hart de boodschap leest. Als door een onzichtbre draad getogen Vindt de geest de geest die hem verstaat, En de wakende vindt de eendere oogen Als voorheen aanschouwd in droomgelaat. Tijden, ruimten zijn bedrog van breinen, En het hart vindt de beteeknis waar, Die de zin van de uitgezonden seinen Roep doet zijn van vreemden naar elkaar. Vorige Volgende