Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 35] [p. 35] V De aardsche Godinnen traden meerdere in mijn leven: In vrouwen-aanschijn zag ik goden-merk. En de een na de andre sloeg mijn hart met beven, Zoodat ik zwak werd en hen zag ik sterk. Maar ééne bleef: zij, een godin van de aarde, Doch die de saamgroei van mijn vorm verstond, Wat blonk van boven, wat de diepte baarde, Wat Toeval om de onfeilbre Noodzaak wond. Zij zag uit woud en wolk haar zusters komen Door de stadspoorten, open, nacht en dag, En tot den einder, langs mijn duizend stroomen, Zag zij mij veilig gaan, met kalme lach. Vorige Volgende