Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] III De geboeide droom Nu ligt in mij dat beeld zoo klaar begrepen: Gevoelge zin en donker worstlend zaad; Een zichtbaar lokken, een geheimvol zweepen Dat door de warm bewogen bloedstroom slaat. Dan is een droombeeld in mijn geest geschapen Waarmee 'k mij eindeloos vereenen wil: Uit godenoogen straalt na eeuwlang slapen De onoverkomelijke levenswil. Ik draag mijn droom: ik tracht niet hem te vinden In wereld die gelijk een waas verglijdt. Geboeid aan 't woord zal ik hem eeuwig binden Tot onverderflijke onverganklijkheid. Vorige Volgende