Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] II De verdofte bron Gij die aan mij uzelf vondt, klaag niet langer Omdat de bron verdofte waar ge u zaagt. Uw eigen ziener, werdt ge uw eigen zanger, Uw vers de spiegel die uw beeltnis draagt. Klaag niet om paradijzen vaaglijk doemend Om uw gestalte en nu in damp verwolkt, Een wonderwereld, uit uzelf ontbloemend, Wordt straks de waarheid die uw woord vertolkt. Dan blijft mijn bron, hoe ook in nacht verzonken, Van uw geboorte 't ondoorgrond begin, En zelf een bloesemkroon, van stralen dronken, Zuigt ge in uw nerven zijn geheimnis in. Vorige Volgende