Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] II De tuin van Eroos [pagina 31] [p. 31] De tuin van Eroos I Weerkeer Dalen moet ik uit mijn hooge hemel, Troost van aardewegen zoekt mijn voet. Diepte deed mij duizlen: het gewemel Van de wolken overmocht mijn moed. Ben ik dan geen kind van de aarde: vredig Tusschen halmen op een zomerland. Boven mij de leeuwrik, beurtlings ledig En gevuld met ruischend graan mijn hand. Zie, waar kollen tot een kroon zich ronden Schuilt uw blozend hoofd: ik buk mij neer, En de schemer om twee roode monden Viert het wonder van mijn wederkeer. Vorige Volgende