Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] XI ‘Mijn stilte is de ademlooze Van wie in glazen bol Eenzaam te zweven koze Diep onder 't golfgerol. De stroomen die mij dragen, Wouden beneden mij, Monsters die niet doen tsagen In droomlicht mij voorbij, En van mijn hart de dreuning, Onhoorbaar maar geducht, En van mijn bloed de kreuning En van mijn mond een zucht. Vorige Volgende