Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] XII ‘Wie zal de smarten spreken, Mijn meester, die ik draag, Nu 'k u mij voel ontweken: Te machtloos dat ik klaag En ook van leed haast ledig. Mijn leed is leeds gemis. Niet als voorheen verdedig Ik mij waar dreiging is. O kwam ze! - In laatste nijging Strekte ik me, uw weerloos lam, Kwaamt gij, mijn heer, me als dreiging: Vlam, die mij tot zich nam. Vorige Volgende