De figuren van de sarkofaag(1930)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 79] [p. 79] De drift die niet sterft [pagina 80] [p. 80] Jakob aan de beek Toen Jakob aan de beek van Jabbok kwam, Het land van Laban achter hem, zijn volk Al over 't water, bleef hijzelf alleen Bij 't vallen van de nacht en peinsde en ging. Tot eensklaps de Engel wie de breede vleugels Afhingen van de schouders, voor hem stond En door de schok hem neerwierp. Jakob zag Geen man, geen vleugels, enkel een gelaat Hem toegebogen: zijn gestrekte vuist Botste op een kin in donker. De gestalte Wankelde en Jakob, opgesprongen, stortte Zich lijf aan lijf en 't worstelen begon. De voeten op de grond geplant, de handen Tastend en vattend, om de schouders nu, Dan om de lenden, voorwaarts, achterwaarts, Wrigglend en wagglend, en dan, eensklaps los, Een vuistslag die de vijand duizlen deed, - Worstlen opnieuw, geworpen, Jakob onder, Dan boven, dan weer onder, tot de beiden Ademloos stonden, hijgend, loerend onder De donkre brauwen naar de nachtlijke Gestalte voor hem, - en schoon Jakob langzaam Verstond dat daar een Engel was, bewoog hem Dit niet tot wijken, maar onafgewend Zijn oogen in zijn oogen, merkzaam op Verdediging en aanval, draaide hij Heen om de man die stilstond en met oogen Hem volgde en met het lichaam meê bewoog. [pagina 81] [p. 81] Toen dan gebeurde 't. Eerst een slag, een sprong, Een slag, en dan 't saamstorten, vreeslijker Dan eerst, dat beendren kraakten, en de veeren Van 't ruischelende vleugelpaar de twee Bedekten. Wie was boven? onder? Niet De sterren zagen, nauwlijks wisten het De strijders zelf. Maar toen de morgen kwam, Bleek naar het water, raakte de Engel zacht De heup van Jakob en ontwrichtte die. Dit is een teeken, zei hij. Kracht vermocht Niet u te ontkrachten. Ga en toon uw volk Dat ge overwont en 't merk draagt van een God. Vorige Volgende