De figuren van de sarkofaag(1930)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] Het verborgen verbond I De wereld Bloemen en wolken, volle pleinen, Het groen van de aarde en licht van oogen Hebben mij altijd diep bewogen En nooit zal ik hun roem verkleinen. Maar 't ruimtloos rijk dat zij omheinen, Mijn droomrijk, hield mij opgetogen: Daar volgde ik, daar werd niets tot logen, Daar zag ik stof tot vorm verreinen. Dan, toen ik enkel nog aandachtig Voor 't eigen innerlijk, mij waande Aan niets dan aan mijzelf gebonden, Heb ik diepst in me uw beeld gevonden, o Wereld, en ik wist me eendrachtig Met u van eeuwigheid bestaande. [pagina 29] [p. 29] II De verfoeiden Eens zat ik in mijzelf verslonden Aan 't innerlijk gezicht geboeid: De wereld die mij had vermoeid Bewoog niet tot die diepste gronden. Toen zag ik hen die zijwaarts stonden: Gelaten die ik had verfoeid, Door doorn omrankt, door bloed besproeid Dat druppelde uit gehate wonden. Zal ik die wonden gaan verbinden En met mijn hand hun lijf beroeren En helpen wie ik niet verstond? - Ik lag de doeken al te ontwinden, Ik droeg hun lichaam op mijn schoeren, Ik wiesch ze en kuste ze op de mond. [pagina 30] [p. 30] III De storm Toen kwam opeens de storm bij nacht: Een achtergrond van bloedig rood Waarlangs een witte bliksem schoot; De heuvlen golfden en een klacht, Een kreunen werd daar voortgebracht, Alsof voor de eerste maal ontsloot De weg naar een verborgen schoot En nu begon de zware dracht. En in een diep en donker dal Waar angst was en bevrediging Dronk ik de nacht die traag verging, En toen de zon omsluierd glom Was alles anders en de kom Van 't land vreemd als een nieuw heelal. Vorige Volgende