Het brandende braambosch(1899)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] IX De Vader die Op gulden wolken troont, De Zoon met bloedend lijf aan 't kruis geslagen, De Geest hem dekkende als een duif, - behagen Als beelden waar eens menschen geest in woont. Maar wie van de aard het zoete leven schragen Vragen den schoonen Mensch dien de aarde loont, De Liefde die zijn leven schooner toont, Den Wijzen dien onze eigen weiden dragen. En menig mensch was tot in onzen tijd Afgietsel van die Duif, dien Zoon, dien Vader - Een avrechtsch wezen, mensch, gemaakt uit beeld - Nu komt ons leven 't waarlijk leven nader: Geen Eenling heerscht, waar gij, dood beeld, in zijt, Maar Mensch-als-elk, waar 't komend beeld in speelt. Vorige Volgende