Het brandende braambosch(1899)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] VI Wiens stem jeugd-hel den zang van de' Enkling zong En schiep Zelfs beeld, vergraagd op 't schoon verbazen - (Heil hun die hoopvol schal en loven lazen, Wier vriendschap vreugdvol zich rondom hem drong) - Die eindlijk juichte in godgewijd verdwazen: Ik-zelf ben god en dreun van tong en gong Hoort mij wien 't leven door de blanke vazen Van 't lichaam gloeide en die 't ook daar bedwong: - Wee mij! - zijn toorn kreet onmacht-zwaar; hij kreunde: 't Leven is groot en klein dit zijn van mij - Hij toen hij machtloos in zichzelven leunde Zag 't levens-vele en 't joeg zijn blik voorbij. Voorbij - en éen met al wat leefde, steunde Hij 't hoofd in de open hand en schreide hij. Vorige Volgende