Het brandende braambosch(1899)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] Dag in Maart. De kilten blazen onder blauwe luchten, De bloemen splijten uit het helder groen: Vroolke gedachten zijn bij droevig duchten De vreugd waarmêe ik 't nu moet doen. O kille vreugd, zal u dit waaien nijpen Totdat met bloem en blad de bol verschrompt - O jonge vreugd, zal u die zon doen rijpen Dat ge almaar voedsel aan uw aard ontpompt? - Wordt het dan voorjaar, zal het veld veelkleurig Mijn oogen-wei zijn tot den horizon? Zal ik de paden loopen dwars door 't geurig Gebloemt, onwetend eindend waar 'k begon? [pagina 9] [p. 9] En als te wreed geplukt die roomge prachten Gehoopt in manden anderwaarts vergaan, Zit ik dan mêe ten feestdisch in gedachten Waar ze om kristal en zilver staan? Waar hooggesteeld zij blanke en purpren kelken Onder de luchters heffen voor 't gelaat Van schoone die gebruind of blank voor elken Aanbidder als een bloem te pronken staat? - Zal ik dan weten in den grond verborgen De bol vermeerderd om een volgend jaar Uitheemsche en kostbre parken te verzorgen, Maar voor dat enkle voorjaar maar? - Zal hij er tieren? Neen; alleen mijn aarde Brengt zulke voort die levenskrachtig zijn. Niet iedre grond laat zulk een bloem haar waarde, Leent ze iedren ook haar voorjaars-schijn. Bloei dan, mijn vreugd. Geen andere aardsche landen Brengen u voort die steeds uw schoon vermeert; Maar verster volken zullen teedre handen Slaan om uw stelen wie iets liefs begeert. Vorige Volgende