Het blank heelal(1908)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 138] [p. 138] De Wever Zij kloppen aan de deur: zij klagen Dat ik niet luister. Ik berg voor allen die mij plagen Mijn kalmen luister. Ik ben veel zachter en veel stiller Dan ooit gelooven De durver, weter en bediller, Drukken en groven. Mijn huis een hooge en lichte kamer, Mijn dag een morgen, Ben ik een hemelsche beramer Van aardsche zorgen. [pagina 139] [p. 139] Mijn wanden hangen vol tapijten Door mij geweven, Kleuren en draden die nooit slijten En eeuwig leven. De zon, de maan en al de sterren, Bergen en zeeën, Wouden en weien en den verren Nevel beneeën. De hellingen waarop verlichte Steden zich spreien, Stroomen waarover de opgerichte Mastschepen glijen, Menschen en dieren, planten, steenen, Tallooze dingen, Al wat doet lachen, wat doet weenen, Droomen of zingen. Vol is mijn huis ermee: mijn dagen Zijn zóó niet eenzaam Of al uw klacht, al uw behagen Is mij gemeenzaam. [pagina 140] [p. 140] Ja, lijflijk zijt ge aanwezig: mannen Zoowel als vrouwen, Maar al uw luidheid liet zich bannen In mijn stil schouwen. Gij klopte aan de deur, zie ze is open. Gij staat bewogen - Uw wonden waar bloeddroppen dropen, Uw schreiende oogen, Uw haat, uw deernis, uw berouwen, Uw vreugd, uw woeden, De smart, de zachtheid en 't betrouwen Van o hoe moeden, Gij ziet, gij voelt ze en bij 't ontwaken Uit zoo schoon droomen Ziet ge mijn deur en wilt ze raken, Maar weggenomen Zijn uit uw hart, zijn uit uw handen De wilde knepen - Mijn luister blijft daarbinnen branden, Stil, onbegrepen. Vorige Volgende