Het blank heelal(1908)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 131] [p. 131] In den Kloostertuin Ik hoorde haar klagen: Ik zag een bloem en weende, Wee mij, ik arme weende - Ik zag mijn Liefste staan: Hij lachte en zag mij aan. Hij hield weer in zijn handen De bloem (mijn tranen brandden): Hij lachte en zag mij aan. (o Liefste, laat mij gaan.) Hij liet zijn armen vallen. De lucht - en nietmetallen. De bloem alleen bleef staan En in haar vonkte een traan. [pagina 132] [p. 132] * 't Liefste wat ik weet is dichten, Dat is: van de innerlijke gezichten Woorden maken. Die doen ontwaken In andren wat ik zie; - Zoodat van vreemd en menig Wij worden vriend en eenig: Zielen raken Elkaar en slaken Eén zucht, één melodie. * [pagina 133] [p. 133] Heeft zijn seizoen van roem niet elk? - Een is het vroeg en bloeiend kind, Zijn haar is goud, zijn oog is blauw, Hij zingt gemaklijk in den wind, Het hart van wie hem hoort klopt gauw, En als hij plaagt en vraagt en mint Dan is er geen die weigrig zint... Heeft zijn seizoen van roem niet elk? Heeft zijn seizoen van roem niet elk? - Er is er een die lichaamloos Zijn stem-alleen door de eeuwen zond: Zij die haar hooren staan een poos En sluiten dan een blijden bond, Reiken rond hem die ze allen koos, Hij 't hart en zij zijn heilge roos... Heeft zijn seizoen van roem niet elk? [pagina 134] [p. 134] * Als ik buiten mij Lust noch vreugd beken, - Woorden te zamelen, Zingen of stamelen, Tot ik gelukkig ben. Hun dans, een toovermacht, Boeit me aan hun zin: Stroomt die ook tranenzwaar, Drijft toch het zwanenpaar Schoonheid, blijheid, erin. Vorige Volgende