Het blank heelal
(1908)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend
[pagina 105]
| |
Paschen | |
[pagina 107]
| |
Op Goeden Vrijdag
Is Hij begraven,
Niet in een graf - zijn graf was het hellevuur -,
Doch Zondagmorgen
Was Hij weer opgestaan,
Ging door de velden,
Glimlachend vredig
Naar den hemel van blinkend blauw.
De bloemen stonden,
Trossen en kelken,
Schomlend en wieglend,
Pralend en teeder,
Terwijl Hij, kijkend, kwam;
| |
[pagina 108]
| |
De duinrand waasde,
Leeuwriken schoten -
Paarlen van klank en
Veedren van vreugde -
Door de zonnestralen
Boven Zijn hoofd.
Hij wist niet beter
Of deze dag was
Voor Hem geschapen,
Een dag van de aarde,
Maar zóó geheven
Boven het aardgedoe,
Dat alle wandlaars
En lange slierten
Van wielen berijdende
Knapen in gele
Kurassen van de trompetbloem
Hem schenen gezien als uit hoogen hemel,
Klein en ver door de slingrende wegen
Van 't landschap, - boden
Van de ééne tijding:
| |
[pagina 109]
| |
‘Hij was begraven,
Zijn graf was het hellevuur,
Maar nu is Hij opgestaan,
Ging door de velden,
Steeg op naar den hemel:
Zie hoe Hij neerziet
Op ons en lacht.’
En 's avonds daalde
Hij op Zijn duintop
En zag de velden
Veelkleurig scheemren -
Nog teeder blinken -
Zag hoe de zon zich
Baadde in de golven,
Zag hoe de zee zich
Wond om Zijn aarde,
En al de sterren
Stegen en daalden
Rondom Zijn hoofd.
|
|