Het blank heelal(1908)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] Lente [pagina 67] [p. 67] I Rein-teedre maagd in 't ijl prieel geboren, Uw oogen blauwen tusschen 't jeugdig groen, Er is een rooden zooals bloesems doen En blankheid van uw huid half mat half gloren Of witte kelken schomlen in 't festoen. Of zie ik ginder al uw ranke schoen Op sprieten treden en in speelsche plooien De dunne jurk slaan om uw beenen heen? Slingert zoowaar aan 't lint de gele strooien Hoed door de twijgen langs uw lieve leên? En zijt ge, nauw den heuvel opgestegen, Door 't hooge gras, gedaald, of neergezegen? - [pagina 68] [p. 68] Ik spoed u na. Er lacht iets in de luchten, Een hooge klank die blij of spottend mij Lokt op te zien waar in dit lente-tij Wel bloesemoogst maar geen begin van vruchten De takken licht bevracht met lucht gevlij. Ik haast me eronder, stijg, hun kruin voorbij, Naar 't blauw dat aan den top zoo teeder pinkelt.... Wat is het stil. Gij houdt u doodstil schuil. Ik hoor alleen een straal die stroomt en krinkelt Omlaag, door 't hakhout met zijn roode tuil. Zijt ge al zoo ver? De horizon leek even Van iets verdwijnends te aadmen en te beven. De bruine hei. Nog ligt zij dood en valig. Door struiken treed ik en dan door de plant Die eens zal gloeden als het najaar brandt Bij avond uit het west dat vurig-stralig Twee ondergangen in zijn cirkel bant. Keert ge dan weer? Of laat ge me aan het strand Dat achter hei en duin ligt, onverzadigd, Alleen staan, wachtend tot die veerman komt, [pagina 69] [p. 69] Die met zijn boot wie kwamen begenadigt En voert naar 't land waar hun geluk verstomt? Ik ging om u. Ik heb u niet gevonden. Ik vind u toch. Om u werd ik gezonden. Vorige Volgende