Het blank heelal(1908)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] V Leid mij niet af van 't droomen naar dien tijd Als alles zoo zal zijn al ik het droom. Ik ben een doodstil peinzer, ik begeer Noch uw gerucht noch wat gij bijval heet, Het juichen, noch het prijzen, noch den roem. Maar mijn gepeins is in me als 't brongeruisch In diepen grond van bergen, rusteloos, Onvindbaar, toch aanwezig, en een noot Van frischheid, sterk door alle stilte en hoorbaar Door al 't geluid dat nacht of dag doortijgt. Er komt een tijd - ik zeg het stil maar klaar - [pagina 16] [p. 16] Dat gij, gediert uit holen, en gij volk Dat joelt langs paden, uitgeput, versmacht Door stof en zon, geen andren toon verstaat, En boort naar 't nat, laving voor iedereen. Dan zal mijn straal, opspuitend, breed en hoog, Storten in dropplen op 't verdorde rijk, Stroomen in vlagen om 't verdorste volk, En opziend, zat van vocht, zult ge in den boog Van zondoorvonkeld sprenklen zien: mijn droom - En als mijn droom zijt gij, gij en uw tijd. Vorige Volgende