Aarde(1896)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] Alicante. I Aankomst. Gezonde paarden liepen in 't geleisel - De wagen rolde zacht achter hen aan - De maan maakte al 't stoffige huizen-grijzel Wit en er spookte meenge sombre laan. En oleanders bloeiden stil, gebogen Tusschen het groen van veel-sprietige palmen, En lachen klonk waar 't fonkelde in den kalmen Maannacht van glas en zilver en blijde oogen Voor 't weidsch café; - en door zuilige alleën Van palmen die de stroeve kronen wuifden, Domp-deinde - en 't zwart want spon en zeilen luifden - Mastbosch en vloot, waarvan de lichten gleën En deun ter kalme Mediterranëe. Toen, van 't balkon, zag ik dien arm gestoken Der palmenstad, die dragend steenen bogen, De zee omvat die met haar leit gedoken Onder 't gebergt van rots en blauwen hoogen. [pagina 57] [p. 57] II Café. De koele doorgang voor 't café is blijde Met glazen, waterkraffen, en in kleuren De carafons, die zomermenschen bij den Bovensten hals optillen en de geuren Slurpen die met den scheut in 't water glijden. De wind van zee doet lat-en-zon-gordijnen, - Die, half ontrold, in ongelijke lijnen Kaderen die zee zelf, dier blauw aanglijden Boegen opdraagt en brokken mast en dansend Want en gul licht op witte zeilen glanzend, - Het indolente van haar deining krijgen. En palmen vullen, - op geschubde zuilen En dadelzware gele trossen, tuilen Van groen-zwaardig gevêert, zoo dat de verte, Zonwit en blauw, vol wordt van haar ondadig Wiegelen daar omhoog, - al 't verdre ruime; En wuiven schaduw als met haar'ge pluimen Op kar en muil aanrinklend overdadig. [pagina 58] [p. 58] III Kustvaart. Om van een palmenkust in zee te varen, En zien voor 't laatst éen palm met slank gewiegel Voor d'avondhemel staan, terwijl de spiegel Van 't water 't rimplend koeltjen op doet klaren, - Tot, als de kim rozen schemer verhulde, Bollere wind 't zeil klappren deed en vulde, En 'k zeilde onder de gouden konstellatie Van uw geurigen nacht, - en dan, mijn Spanje, Als de ochtend daagt te naadren in de statie Van boeg en baan, stad die de zon verguldde, Veel volks gewuif en aanzwelling van galmen, - Wenschte ik, - als Ruyter, stoerst kind van mijn natie, Toen, staande op hooge en beeldhouwde kampanje, Hij kwam en zag uw steden, bergen, palmen. Vorige Volgende