| |
| |
| |
11
Een uur voor het avondeten kwam Carl Swerts langs. Hij had om acht uur weer uitzending. Hij was stil, dronk een klein borreltje mee, maar hield geen lange betogen. Tijdens het avondeten volstond hij ermee drie borden soto madoera in zijn kleine lichaam te laten lopen.
‘Wat heb je, Carl?’ vroeg oom Frits tenslotte, ‘het lijkt wel of je uitgepraat bent?’
Hij glimlachte kort.
‘Ik moet nog beginnen, Frits, ik moet nog beginnen.’
We namen de koffie in de voorkamer, oom Frits voor de afwisseling een cognacje erbij.
‘Hoe gaat het met je enkel?’ vroeg ik aan Victor.
‘Ach,’ zei hij, ‘zolang ik niet loop gaat het best.’
‘Vanavond komt Hanny Zina weer,’ zei ik, ‘ik zal vragen of hij ernaar kijkt. Het spijt me dat je dat aan mij te danken hebt, die voet.’
‘O, je had liever dat ik het aan iemand anders te danken had?’
Ik zuchtte, waarom moest die jongen me altijd zo ergeren.
‘Nee, Victor, ik probeerde te vertellen dat ik het vervelend vind dat je door mijn schuld je voet verzwikt hebt. Al is het alleen maar omdat ik je graag een eerlijke kans gun om weg te rennen als ik je de schop voor je kont ga geven waar je nu al weken om vraagt.’
Hij glimlachte dun
‘Zo ken ik je weer. Maar wie denk je daarvoor mee te brengen?’
‘Kom jongens,’ zei oom Frits, ‘geen geruzie hier in huis.’ Hij wendde zich tot Victor. ‘Ik heb trouwens begrepen dat je behoorlijk riskant bezig geweest bent vanochtend.’
‘Welnee. Ik gleed even uit over dat boomstammetje, maar meneer hier moest zo nodig toe hollen met een paar olifantsstappen zodat ik me maar net vast kon houden, en viel toen zelf met een zware klap naar beneden. Beláchelijk gewoon. Het is nog een wonder dat hem niks mankeert. En dan ben ik zo stom om hem uit die sloot te halen en verzwik ik godverdomme mijn poot.’
‘Victor,’ zei Yvonne luid, ‘hou je mond.’
‘Ach klets. En achteraf haalt de grote held zijn koninklijk gerief bij ons Yvonnetje.’
‘Geen woord meer!’ riep oom Frits, ‘dat geruzie doen jullie maar ergens anders.’
In de stilte stond Swerts op en liep naar Victor en schoof zijn broekspijp op. Hij legde zijn hand op het windsel rond de enkel en kneep.
‘Gòdver,’ riep Victor en kwam half overeind uit de rotanstoel, maar Swerts liet los en hij zakte weer
terug.
‘Wat doe je nou?’ vroeg hij klaaglijk.
Swerts glimlachte een beetje.
‘Handoplegging,’ zei hij, ‘het is moeilijk uit te leggen. Een nieuwgevonden kracht in mij. Laat ik het zo stellen: ik heb je been bevolen te genezen.’
‘Carl, je kletst,’ zei oom Frits.
Het glimlachje verdween.
‘Een beetje eerbied, Frits. Zo niet voor mijzelf, dan toch in elk geval voor de krachten die ik mag gebruiken.’
‘Sinds wanneer heb jij geheimzinnige krachten?’
De kleine man met zijn spaarzame rossige haar spreidde zijn armen, toonde vochtplekken onder zijn oksels en zei luid: ‘Ik ben de heer van de Grote Oprijzing.’
We keken hem wat verbaasd aan, vijf mensen in krakende rotanstoeltjes, koffie op tafel, geluiden in de keuken, het was een gewone woensdag.
‘En wat mag dat wel betekenen?’ vroeg oom Frits, ‘die Grote Oprijzing?’
‘Gewoon iets uit een Bommelverhaal,’ zei Victor schamper. ‘Heer Bommel en de Grote Oprijzing. Mijn enkel doet eraan mee.’
‘Vandaag geven wij het volk terug aan zichzelf,’ zei Swerts wat galmend, ‘de oude waarden worden hersteld. Men zal weer luisteren naar de aarde, men zal leven van wat de aarde biedt en niet meer verlangen. Men zal het dorp belangrijker vinden dan de staat. Men zal het evenwicht herstellen.’
‘Goed Carl,’ zei oom gelaten, dit had hij vaker gehoord, ‘ga nog even zitten, wil je. Zal ik je nog een borrel inschenken? Je hoeft pas over een half uur op voor je uitzending.’
Uit de keuken kwam steeds sterker gekrakeel. Het naderde en vanuit de eetkamer verscheen een zeer boze Oerip. Er waren wat haren uit haar wrong losgeraakt, ze stonden in kleine krulletjes op haar voorhoofd.
| |
| |
Achter haar kwam Swerts' bediende met de ballonkuiten, en drie anderen waaronder meneer Anwar van het kerkhof. Ze droegen militaire camouflagepakken met groene schutvlekken en voerden onhandig grote revolvers met zich mee, of pistolen, of hoe je ze ook noemen moest.
We deden allemaal een poging om op te staan, maar een gebaar van Swerts stopte ons.
‘Dit is een overname,’ zei hij plechtig, maar zijn stem schoot even uit bij over, ‘dit is een overname. Tot nader order is dit huis en het bijbehorende radiostation ter beschikking van de beweging van de Grote Oprijzing.’
Hij slikte een paar maal, zijn adamsappel schoot heen en weer.
Abrupt ging hij weer zitten en veegde met een grote zakdoek het zweet van zijn voorhoofd.
‘Over kostenvergoeding zal nader onderhandeld worden,’ zei hij met gewone stem.
Intussen deed Oerip rap en luid haar beklag, maar nam toch gedwee naast de stoel van oom Frits plaats op de grond, toen een van de mannen haar even in de rug duwde met zijn revolver.
‘Ben je nou helemaal bedonderd?’ riep oom Frits. Zijn ene loense oog keek nu echt zéér scheel en zijn hoofd was roder dan rood. Hij hees zich langzaam overeind en stak een hand uit om naar Swerts te wijzen.
‘Carl Swerts, je gaat te ver met je fantasieën. Dit is niet je eigen huis, dit is mijn huis. En dit zijn mijn gasten waar jij en je onderknuppels op staan te mikken met dat schiettuig. Zou je nou maar eens niet je verontschuldigingen maken en zorgen dat je wegkomt met je mensen? En wat mij betreft hoef je niet meer terug te komen, ouwe zotlap.’
Swerts maakte een hoofdbeweging en Anwar kwam naar voren en gaf oom een duw, zodat hij met een klap terugviel in het krakende meubel.
Hij krabbelde meteen weer overeind, maar kreeg nog een tik op zijn hoofd, met de zijkant van het wapen. Hij riep verbaasd ‘Au!’ veegde met zijn hand over zijn hoofd en keek verbijsterd naar het bloed op zijn handpalm. Hij haalde stuntelig een zakdoek uit zijn broekzak, Oerip pakte het van hem af, ging op haar knieën en drukte het doekje op de wond. Samen keken ze naar de belagers, een woedend en verschrikt ouder echtpaar.
‘Sorry, Frits,’ zei Swerts, ‘ik wist dat zoiets zou gebeuren en ik heb mijn mensen opgedragen om meteen hard op te treden. Het doet mij ook pijn, maar het moet.’
Er viel een kort zwijgen. We probeerden te begrijpen wat er aan de hand was.
‘Gijzeling,’ zei Eric tenslotte en dat bracht helderheid. Inderdaad, gijzeling, bezetting, dat was aan de orde van de dag, dus logisch dat we daar eens mee te maken kregen.
Het gaf ook opluchting. Gijzelen en bezetten, dat was altijd een kwestie van tijd. Je moest proberen een goed contact met de bezetters op te bouwen, tijd winnen, en dan kwam het in het algemeen wel in orde. Ik rook iets, een zoetige poepgeur. Zou iemand van angst een wind gelaten hebben, of erger. Hoe dan ook, we moesten niets overhaasten.
‘Mag ik iets vragen?’ vroeg ik beleefd.
Swerts knikte.
‘Ik zit met één probleem,’ zei ik, ‘waarom moet het herstel van de oude waarden hier plaatsvinden. En hoe?’
‘Nou, dat zul je nog wel zien,’ zei Swerts, ‘maar laat ik een tipje van de sluier oplichten: je oom heeft een radiostation.’
Hij glimlachte en ging even een stap opzij. De poepgeur kwam nu heel duidelijk van zijn kant.
‘Stommeling,’ zei oom Frits, ‘dit kost mij mijn verblijfsvergunning, heb je daar wel eens aan gedacht met je malle kop? Of je nou de zaak bezet houdt of niet, het is mijn zender en je was mijn vriend, dat is algemeen bekend. Het kost jou je kop en mij m'n laatste rustige jaren. Doe me een lol, Carl en denk er nog eens over na. Wat denk je nou te gaan doen man? Brullen voor de radio? En denk je echt dat iemand zich daar iets van zal aantrekken?’
Hij hield nog steeds Oerips hand vast, schonk zich met de andere hand een nieuw glas cognac in en sloeg het in één teug achterover. Stalen slokdarm.
‘Sorry Frits,’ zei Swerts, ‘maar maak je niet ongerust. We winnen.’ Hij keek op zijn horloge. De man maakte een zelfverzekerde indruk, gek als hij was.
‘Ik begin over twintig minuten aan de uitzending,’ zei hij, ‘en dan zullen jullie wel zien wat ervan komt. Gedraag je rustig en er zal niets gebeuren.’
Hij was al op weg naar de radiokamer toen hem iets inviel.
‘O ja, je vrouw is gearriveerd,’ zei hij tegen mij, ‘ze is vanmiddag naar het kerkhof geweest met dokter Zina en ik heb zo'n gevoel dat ze straks met hem hier naar toe komt. Hij heeft om negen uur uitzending,
| |
| |
maar helaas zal dat dit keer niet doorgaan.’
Ik begon hevig te transpireren.
‘Wat bent u van plan met ze te doen?’ vroeg ik.
‘O, niets. Misschien luisteren ze naar de radio en dan blijven ze hopelijk weg. En als ze komen worden ze zachtjes opgevangen en hierheen gebracht. Maak je niet ongerust, we zijn geen onmensen. Het spijt me echt dat we jullie dit ongerief moeten aandoen.’
Hij stak zijn hand op en vertrok. Twee van de helpers volgden, meneer Anwar van het kerkhof en Swerts' fietsbediende bleven.
Stilte. We keken elkaar aan. Mochten we praten?
‘Hoe is het met uw hoofd,’ vroeg Yvonne aan oom Frits.
‘O, goed hoor, kindje. Het spijt me dat jullie dit moeten meemaken.’
‘Ach, dat kunt u toch niet helpen.’ Ze draaide nerveus een zakdoek tussen haar vingers, keek naar mij, keek naar Victor. Ze stond van haar stoel op en ging naast hem op de grond zitten. ‘Hoe is het met je been Vic?’ Voorzichtig legde ze een hand op zijn knie. Hij gaf geen antwoord.
Ze zuchtte, schoof zichzelf naar achteren tegen de muur, trok haar benen op, sloeg de armen om haar knieën en legde haar hoofd erop. Ik dacht aan Marjolein die nu misschien in het donker met Hanny op weg was naar boven. Er kon van alles gebeuren, Swerts en zijn helpers moesten erg gespannen zijn, dat kon niet anders.
Anwar en zijn maat stonden stijf naast elkaar en hielden hun wapens stevig vast, ogen strak op ons gericht.
‘Laten we er het beste van maken,’ zei ik luid en stond op, ‘en we kunnen het beste beginnen met ons aan elkaar voor te stellen.’ Ik stak mijn hand uit en begon langzaam naar Swerts' bediende te lopen, maar hij wuifde me achteruit met zijn pistool, terwijl hij zijn tanden ontblootte, om te laten merken dat hij het niet kwaad bedoelde.
‘Oké, oké,’ zei ik, ‘laten we allemaal onze naam noemen. Dit is meneer Anwar, die hebben Eric en ik op het kerkhof ontmoet. Hij verzorgt het graf van je moeder, Yvonne.’
Anwar glimlachte zijn twee tanden bloot, maar Yvonne keek niet op.
‘Hij is Manohy,’ zei Anwar en wees met zijn pistool op zijn buurman.
Ik noemde onze namen, en we knikten elkaar toe.
‘Iets drinken?’ vroeg ik en wees op de cognac.
Nee nee, dat wilde Anwar beslist niet.
Air djeroek dan?
Hij aarzelde, maar ik hield hem voor dat het misschien uren kon duren voordat we weer iets te drinken kregen, u zult het wel druk krijgen, nietwaar? Tenslotte ging hij er mee akkoord dat Oerip door Manohy naar de keuken werd begeleid. De twee andere bedienden hadden hun avond vrij, had ik intussen van oom Frits gehoord. De dag van de Grote Oprij zing was niet alléén door de sterren bepaald, kennelijk. Eén pistool uit de weg, nu zou het toch mogelijk moeten zijn om iets te doen.
Ik kletste honderd uit tegen Anwar, gebruikte moeilijke woorden waarover hij na moest denken en probeerde steeds een paar pasjes vooruit te doen, maar werd even vaak teruggewuifd. Het zweet liep me tappelings over de rug. Tenslotte ging ik maar weer zitten, aan heldenmoed had ik nooit geleden. Er zou hopelijk nog wel een betere gelegenheid komen. Oerip kwam terug met een groot blad met vele glazen kwast. Ze deelde ze rond. Oom Frits was net weer bezig zichzelf cognac in te schenken en weigerde verstrooid de limonade. Met veel vertoon van drift begon ze hem uit te schelden en gooide ineens het overgebleven glas door de glazen voordeur.
We waren zelf te verrast om van de verwarring te kunnen profiteren. Manohy vloekte, trok haar achteruit en duwde haar stevig op de grond naast de stoel van oom Frits. Jammer, maar de gebroken ruit zou misschien toch de aandacht van passanten kunnen trekken.
Swerts kwam binnen, keek verbaasd naar de deur en liet zich de gebeurtenis uitleggen. Hij gaf wat gemompelde instructies aan de beide bewakers, zette de radio aan, draaide het grote licht uit zodat we alleen nog konden zien bij een klein wandschemerlampje en stelde zich scherp op bij de ongeschonden helft van de buitendeur.
Heel voorzichtig keek hij naar buiten.
‘Gebeurt dit vaak, meneer Swerts?’ vroeg ineens Eric met beschaafde stem aan hem.
‘Eh, hoezo?’ Swerts keek even achterom, maar wijdde direct zijn aandacht weer aan het buitengebeuren.
‘Zo'n kleine opleving van particulier initiatief?’
‘Wat particulier initiatief?’ Je kon merken dat Swerts uit het idioom was geraakt.
| |
| |
‘Ik bedoel deze kleine maar belangwekkende demonstratie van fysiek machtsvertoon. Komt dat hier vaak voor, zijn daar cijfers van bekend?’ Ik keek gespannen naar hem, hij hield een vol glas kwast in zijn hand en keek in het halfduister even opzij naar mij.
‘Hou jij je maar rustig jongeman,’ zei Swerts, die naar buiten bleef kijken. Ik stond voorzichtig op. ‘O, neem mij niet kwalijk,’ vervolgde Eric lijzig, ‘ik was alleen geïnteresseerd. We kennen dit land tenslotte pas enkele weken en als je dan in dit soort verwikkelingen terechtkomt, dan vraag je je af,’ hij liet een weerzinwekkend beleefd lachje los, ‘dan vraag je je af, hebben wij dat misschien losgemaakt. Dragen wij een atmosfeer van geweld met ons mee. Is er een correlatie?’
‘Zeg sorry,’ zei ik urgent, om hem verder af te leiden, ‘mag ik even naar de WC. Ik moet nu echt dringend even naar deWC.’ Ik deed een paar stappen vooruit naar Anwar.
Swerts lette niet op me.
‘Jongeman, dat is volstrekte onzin. Ik was al...’
‘Ogenblikje. Kan ik even naar de WC?’ interrumpeerde ik luid.
Terwijl Swerts naar me keek gooide Eric het glas naar hem toe en sprong er zelf achteraan. Ik sloeg wild met beide handen naar de pistolen van Anwar en Manohy, raakte ze wel, maar kon ze niet uit hun handen slaan.
Manohy greep met zijn vrije hand mijn hand en daarvan een vinger en binnen een seconde zat ik op mijn knieen voor hem, met maar één gedachte: niet breken.
Achter me rekende Anwar met Eric af.
Even later zaten we allemaal op de grond in een hoekje van de kamer, dicht tegen elkaar geperst. Ik wreef mijn vinger, Eric hield een zakdoek voor zijn bloedneus, Yvonne zat tussen ons in zachtjes te huilen van de schrik en Swerts liep boos voor ons heen en weer.
Hij was net van plan een sermoen te houden, toen de radio ineens geluid gaf. Zijn eigen stem kwam eruit, galmend en dringend, en hij stond doodstil om geen woord te missen. Ik kon het niet volgen, de losse woorden die ik verstond hadden geen duidelijk verband. Oerip maakte een paar verontwaardigde geluiden maar zweeg na een gebaar van de kleine baas. Hij ging weer bij de deur naar buiten staan loeren. Manohy was verdwenen, Anwar hield ons nu in de gaten, het pistool duidelijk gericht.
‘Eric, doe alsjeblieft geen rare dingen meer,’ zei ik opzij, ‘ik heb je vader beloofd dat ik jullie heelhuids terug zou brengen.’
‘Oké,’ zei hij door zijn zakdoek.
Door het geluid van de radio konden we niets horen van wat er buiten gebeurde, maar Swerts' houding verstrakte ineens en we keken gespannen toe en spitsten onze oren voor het geluid van een schot. Er gebeurde goddank niets, na een lange minuut ging de overgebleven glazen deur open. Hanny Zina kwam binnen, even later Marjolein, achter hen Manohy met het pistool.
Marjolein zag er geschokt uit, ze keek verwilderd rond, zag ons in het halfduister en dat luchtte haar zichtbaar op.
‘Hans,’ riep ze en deed een stap in mijn richting, maar Manohy trok haar weer naar achteren.
‘Welkom, welkom,’ zei Swerts. Hij gaf haar beleefd een hand en vroeg of zij wapens bij zich droeg. ‘Wapens?’ vroeg ze stomverbaasd. Hij bekeek haar even kritisch van blouse tot rok, maar durfde kennelijk geen fouillering aan. Manohy was bezig Hanny met één hand te bekloppen.
‘Ook niet in uw tasje?’ vroeg Swerts. Zwijgend opende Marjolein haar zwarte handtas en gunde hem een blik. Hij stak zijn hand erin, wroette wat rond.
‘Tevreden?’ vroeg ze.
‘Neem mij niet kwalijk, mevrouw,’ zei hij vormelijk, ‘maar we zijn hier bezig met iets waarbij ik geen risico wil lopen dat het verstoord wordt.’
‘Wat dan?’ Ze was de totale verbijstering nabij, maar haar angst grotendeels kwijt.
‘Het is vandaag de dag van de Grote Oprijzing,’ zei Swerts.
‘Dat is geen goed Nederlands,’ zei Marjolein beslist.
Ongewild barstte ik in lachen uit, maar ik kon het beperken tot een luide snik. Correct Hollands was altijd een tik van Marjolein geweest.
‘Hoezo?’ zei Swerts.
‘Neemt u me niet kwalijk, maar het lijkt me een anglicisme. The Great Uprising. Niet Hans?’ Ik knikte vanuit mijn hoekje.
‘Mevrouw, ik ben jarenlang leraar geweest en ik weet echt wel wat goed Nederlands is. Oprijzen, omhoogrijzen.’
‘Onderwijzer,’ zei oom Frits, ‘niet leraar.’
| |
| |
‘Goed, onderwijzer,’ Swerts keek nerveus achter zich naar zijn helpers, ‘het doet er niet toe, het doet er niet toe. Gaat u alstublieft rustig daar zitten.’
Ze liep naar me toe en ging voor me op de grond zitten. Ik sloeg mijn armen om haar heen en gaf haar een kus in de hals. De vredige geur van een warm en schoon lichaam. Onder het continu galmen van Swerts op de radio legde ik haar uit wat er aan de hand was.
Ze schudde handen met alle anderen, dronk een half glas air djeroek dat overgebleven was, en settelde zich tegen me aan. Hanny had naast ons plaatsgenomen.
‘Dit is precies waar ik bang voor was,’ fluisterde hij naar me, ‘die man is gek. Hij heeft het steeds maar over de rode man als redder van het eiland. De grote optilling.’
‘Oprijzing,’ zei ik automatisch.
‘Sorry, oprijzing. Maar hij heeft geen volgelingen, behalve die paar oud-leerlingen hier. Hij denkt dat hij gezag heeft, maar het is niet zo.’
‘O,’ zuchtte ik gerustgesteld, ‘dus het is zo afgelopen.’
‘Welnee. Want hij zendt op dit radiostation en dat kunnen ze ook op andere eilanden horen. Dus moet de gouverneur wel wat doen, anders staat hij voor gek. En onze gouverneur is een harde.’
Ik keek op mijn horloge, het was net negen uur, we zaten pas ruim een uur in deze onzinnige toestand.
Ik keek de kamer rond. Er was al een soort evenwicht ontstaan. Yvonne, Victor en Eric zaten zachtjes met elkaar te praten en alleen Yvonne keek af en toe naar ons. Oom Frits sliep en Oerip zat naast hem en hield een zakdoek tegen zijn hoofdwond.
Manohy was weer vertrokken, Anwar zat op een stoel in de verste hoek van de kamer en hield ons in de gaten, Swerts kwam af en toe even kijken en luisteren naar de bandopname van zijn speech, die telkens opnieuw werd afgedraaid, onderbroken door gamelanmuziek. Vreemd genoeg voelde ik me gelukkiger dan in jaren het geval was geweest, Marjolein dicht tegen me aan en geen bijgedachten.
Zachtjes legde ze me uit dat Jantje Boon ineens een supersnelle verbinding had kunnen regelen, voordat ze het wist zat ze in het vliegtuig naar Australië en van daaruit met een vrachtboot naar Brankas. Ze had overnacht in het hotel, was laat in de middag wakker geworden met maagklachten en bij dokter Zina terechtgekomen. Dolle verbazing en vreugde. Samen met hem bloemen gelegd bij het graf van Carla, gegeten en hiernaar toe gereden met zijn oude Ford.
‘Heb je je huis gezocht?’ vroeg ik.
‘Ja, niets meer van over, hè,’ zei ze, ‘wees maar blij dat dit er nog staat.’
Ze stak haar arm omhoog en naar achteren en haalde een hand door mijn haar.
Ik trok haar nog wat dichter naar me toe en ze zuchtte behaaglijk. Ik sloot mijn ogen en zag haar lichaam voor me, kleine maar amicale borsten, een smal middel, breed uitlopend in stevige gebruinde dijen met als middelpunt een dotje fier kroeshaar.
Onwillekeurig kreunde ik, en haar smalle hand kwam naar achteren en greep mijn knie. Ik legde mijn hand eroverheen. Zo zaten we te wachten en te luisteren naar de radio. Het werd tien uur, half elf. Eric, Victor en Yvonne waren gaan kaarten, Hanny zat roerloos naast ons, oom Frits sliep nog steeds, Oerip aan zijn zijde. Om elf uur hoorden we het geronk van motoren buiten, en korte militaire bevelen.
Anwar ging bij de buitendeur staan, maar hield ons voortdurend in de gaten. Plotseling werd de kamer hel verlicht door een schijnwerper. Tegelijk klonken megafoongeluiden.
‘Verzoek tot overgave,’ zei Hanny opgewonden.
Op de radio werd de speech van Swerts ineens afgebroken, daarna klonk zijn stem weer. Anwar glimlachte.
‘Hij meldt dat er door de politie gedreigd wordt,’ zei Hanny, ‘hij zegt dat ze eerst maar eens goed moeten nadenken, want er zijn gevangenen.’
De megafoon zweeg, maar het licht bleef aan.
Even later kwam Swerts binnen. ‘Allemaal naar de radiokamer,’ zei hij en ging weer terug.
Moeizaam stonden we op, maakten oom Frits wakker. Ik dacht er nog aan zijn cognac mee te nemen. De radiokamer was in het achterhuis. Swerts zat achter de knoppen, naast hem stonden Manohy en de beide andere volgelingen. Met Anwar en ons erbij was de kamer overvol. Ik telde twaalf personen.
We moesten in een hoek gaan staan. Ik hield Marjolein dicht bij me, ze was nog steeds een half hoofd kleiner en paste precies in mijn armen.
‘Hoe gaat het met de Grote Oprijzing?’ vroeg ik.
Swerts gaf eerst geen antwoord. Hij zag er moe en grauw uit.
‘Ik weet het niet,’ zei hij tenslotte onwillig, ‘de beroerlingen hebben de telefoon afgesneden.’
Oom Frits schraapte luid zijn keel. Hij was nog niet helemaal wakker en zeker nog niet nuchter. Hij
| |
| |
haalde een paar maal diep adem en zei toen verrassend zachtzinnig: ‘Carl, dat is toch het eerste wat ze zouden doen? Heb je daar niet eens aan gedacht?’
Swerts zweeg.
‘Je mag nog van geluk spreken dat de radio ook op accu's over kan gaan.’
‘Dát wist ik, Frits.’
Oom pauzeerde. Hij had kennelijk last van de drank, zwaaide op zijn benen, zijn hoofd zag paars en gezwollen, Hanny stak een hand uit om hem overeind te houden, Oerip pakte hem aan de andere kant. ‘Carl,’ zei oom Frits zacht, ‘je hebt helemaal geen achterban. Misschien heb je wat sympathisanten en zeker heb je vier discipelen. Maar daarmee kun je geen omwenteling forceren. Zou je er niet liever mee stoppen? Geef je over onder voorwaarde van een vrij geleide. Ik ken de gouverneur, als je mij de microfoon geeft kan ik het misschien wel regelen. En Hanny Zina kan ook een goed woord doen, hij is tenslotte een onmisbaar man hier op het eiland. Geef het nou op, Carl.’
Swerts checkte zijn knoppen en keek naar oom Frits.
Hij haalde langzaam een hand door zijn dunne rossige haar, en voor het eerst kreeg hij waardigheid, de arme gek.
‘Je begrijpt er niets van,’ zei hij, ‘ik ben de vervulling van de voorspelling. Een man met rood haar zal dit eiland de weg wijzen naar het herstel van de oude waarden. Dat is overlevering en ik voel de roeping. Die heb ik vele malen uitgedragen via deze radio. Ik heb geen beweging gesticht, geen hoofden geteld, ik heb gedaan wat mij te doen stond. Als het eindigt met onze dood, dan is dat geen nederlaag. Onze gedachten blijven voortleven en vroeg of laat zullen onze ideeën overwinnen.’
Hij keek de kring langs en zijn blik bleef rusten op de vier getrouwen.
‘Maar geen somberheid,’ hernam hij, ‘zover is het nog helemaal niet, zover zal het ook niet komen. Al werkt de telefoon niet, we wéten dat op dit moment ons woord tot actie leidt. De revolutie vindt op dit moment plaats, in de stad, op het land. En zodra de overwinning geboekt is komen ze ons ophalen. Mijn vriend Manohy zal op schouders naar de stad gedragen worden en mijn vriend Anwar zal naast mij zitten in het rijtuig dat ons terugbrengt naar de zingende menigte op de aloon-aloon. Mijn vrienden Abban en Ilyas zullen onthaald worden op het lekkerste maal dat ze in hun leven gehad hebben. Twee nachten en dagen zullen we feestvieren. En daarna keren we terug naar het goede leven van vroeger. Géén apparaten, géén elektriciteit, géén ambtenaren. Gewoon mensen die in klein bestek werken voor hun rust en hun vlees en hun kleren. We moeten volhouden. Dit is een lange en droeve nacht met veel onzekerheid en aarzeling. Maar het einde is een bekroning. Onze bekroning.’
Hij pakte een stuk chocola van de draaitafel en brak er een stuk af, dat hij in zijn mond stak. Met het resterende deel wees hij naar Anwar.
‘Nietwaar, vriend?’
Anwar knikte ernstig, hoe was het mogelijk.
‘Dat kan ik wel volgen,’ zei ik, ‘maar is het nodig dat u al deze mensen als gijzelaars houdt? Ik zou het een passend gebaar vinden als u de dames liet gaan. Al is het alleen maar omdat het hier veel te vol is. Onpraktisch vol.’
Marjolein maakte zich van me los.
‘Geen sprake van,’ zei ze en Yvonne knikte, ‘ik ga niet weg omdat ik een vrouw ben. Victor hier heeft last van zijn been, Hanny Zina is nodig in het ziekenhuis, oom Frits is de oudste en heeft last van zijn hart. Zij zijn de eersten die weg zouden mogen.’
‘Daar was ik nog niet aan toe!’ riep ik boos.
‘Dit is mijn huis en ik blijf hier,’ zei oom Frits ferm, ‘zeker met die halve gek in huis. Ik ga zitten.’ Hij liet zich op de grond zakken en haalde diep adem. Hanny kroop naast hem, pakte een buisje medicijnen uit ooms borstzak en gaf hem een pilletje. Oerip ging aan de andere kant naast hem zitten.
We keken allemaal gespannen toe, maar het moment ging voorbij, hij ademde wat vrijer en werd wat minder onnatuurlijk paars.
Swerts had zich omgedraaid om een nieuwe gamelanplaat op te zetten.
De radiokamer was een volstrekt geïsoleerde ruimte achter in het huis. De ramen waren geblindeerd, deuren en vensters voorzien van geluidsisolatie.
We hoorden zwak de megafoon buiten.
Hanny Zina stond op van zijn plaats naast oom Frits, liep naar de deur en deed hem open.
Het mechanische geluid liet zich nu duidelijk horen.
We zwegen, het klonk dreigend, maar ik verstond niets.
‘Over een paar minuten gaan ze schieten,’ zei Hanny, ‘tenzij meneer Swerts zich overgeeft, via de radio.’
| |
| |
De megafoon zweeg, er viel doodse stilte.
We keken elkaar aan. Twaalf man op een kluitje.
‘Dat wordt een bloedbad,’ zei ik. Mijn handen trilden, mijn hart klopte als een razende. Gebeurde dit echt?
‘Carl,’ zei oom Frits vanaf de grond, ‘je hebt verloren. Laat al die mensen gaan en laten wij tweeën dan blijven. Wij hebben onze tijd gehad.’
Swerts zat doodstil achter de knoppen.
‘Ze durven niet,’ zei hij zonder ons aan te kijken, ‘het is bluf. En als ze het doen, komt het bloed over hun eigen handen. Doe die deur dicht.’
Niemand reageerde, totdat Anwar met zijn pistool een gebaar maakte naar Hanny, die er het dichtst bij stond. Hij aarzelde, haalde zijn schouders op en gaf de deur een duw. Een luide klik en we waren weer onder ons. Als ratten in de val.
Swerts drukte op een knop, haalde de microfoon naar zich toe en begon langzaam en ernstig te praten. We probeerden op te vangen wat hij zei.
‘Een gebed,’ zei Hanny naast me, ‘nee, een voorspelling. De gedachten van de rode man zullen voortleven en overwinnen, ook als het lichaam van de rode man gedood wordt.’
Swerts ging zingen, zijn vier metgezellen stonden dicht om hem heen, de een na de ander zong mee. Ik keek Hanny vragend aan.
‘Het lied van de opstand van 1840,’ zei hij, ‘dit loopt helemaal mis, Hans.’ Hij drukte me de hand, gaf Marjolein een kus en ging de hele groep af, handen schuddend.
Hij eindigde bij oom Frits, vroeg hem iets en herhaalde het antwoord luid: ‘Medicijnen en verband zijn in de badkamer, eerste deur rechts. Onthou dat, voor noodgevallen!’
We begonnen elkaar allemaal de hand te schudden en te zoenen, onder het wakend oog van Swerts' dicipelen. Er werd weinig gezegd, droefheid overheerste, en angst: hoe zou het voelen om een kogel in je lijf te krijgen en te sterven? Het was onmogelijk om in het kleine kamertje strategische posities te vinden. We waren net bezig de groep te ordenen toen schoten van buiten klonken.
‘Plat!’ riep ik en hoorde anderen hetzelfde roepen. Ik kwam bovenop een paar lichamen terecht. De deur werd opengetrapt, het licht ging uit, een hels geluid van schoten vlakbij.
Elk moment verwachtte ik de finale opstopper, minstens twee paar harde schoenen renden over me heen, gekreun en één lange gil.
De ruit werd ingeslagen en er scheen fel licht naar binnen. Nog een roffel schoten. Stilte.
We keken op, knipperden met de ogen. Onder mij kwamen Yvonne en Marjolein overeind, goddank. Verderop zag ik Victor en Eric bewegen. In de hoek zaten oom Frits en Oerip naast elkaar, Hanny schuifelde in hurkzit snel naar hen toe. Swerts zat nog steeds bij zijn knoppen, maar was voorovergezakt. De rechterkant van zijn hoofd was weg, zag ik, er was bloed zichtbaar en iets wits, hersenen of been. Om hem heen drie stille lichamen in camouflagepak.
Tussen Victor en Eric lag Manohy te krimpen van de pijn. Een politieman stond wijdbeens boven hem en richte zijn pistool.
‘Hé,’ riep ik en Eric sprong naar zijn arm. Het schot kwam pal in Manohy's gezicht terecht, van dichtbij, het werd een rode massa.
Ik trok Eric van de politieman af terwijl ik onduidelijke dingen riep.
Hijgend kwamen we overeind.
Yvonne zat op haar knieën en keek naar wat er over was van Manohy. Ze boog zich opzij en ik hoorde het geluid van overgeven. Ik liet me naast haar zakken. Er kwam wat bleek vocht uit haar mond, en de zurige geur van braaksel. Ik pakte mijn zakdoek en veegde haar mond af, en tilde haar overeind.
‘Al over,’ zei ik, ‘al over.’ Ik begon haar de kamer uit te duwen, in een hoek stond Marjolein te staren naar alle lijken en ik trok haar ook mee.
Gedrieën zaten we in de woonkamer dicht tegen elkaar aan te kijken naar een gestage stroom van heen en weer gaande militairen en politiemannen. Na een paar minuten werden Eric en Victor bij ons gevoegd door een dikke politieman met een brede grijns. Ze keken verdwaasd. Eric begroef al snel zijn hoofd in zijn handen en Yvonne schoof zich naast hem, aaide hem over het hoofd.
‘Hoe gaat het met je been?’ vroeg ik aan Victor.
‘Been?’ zei hij verbaasd en verontrust, ‘ik ben niet geraakt. Geloof ik.’ Gehaast boog hij zich voorover. ‘O, die verzwikking, bedoel je? Nou, gewoon, het gaat wel.’
Zeven keer kwam de brancard voorbij met een lichaam onder een deken. Oom Frits en Oerip waren de eerste twee. Er liepen ook twee politiemensen rond, met een arm in het verband, we knikten hen toe en zij
| |
| |
grijnsden terug.
Tenslotte kwam Hanny met de fles cognac van oom Frits en een paar glaasjes.
‘Allemaal een slok,’ zei hij, ‘doktersvoorschrift.’
Marjolein greep zijn hand.
‘Jij ook,’ zei ze, ‘je hebt het beroerdste werk gedaan.’
Hij zag er nog magerder en kleiner uit dan anders.
‘Een vreselijke avond,’ zei hij tegen mij, ‘het spijt me zo van je oom. Het was zijn hart, geen kogel. Ze schoten alleen boven kniehoogte, en die arme Oerip bleef ook zitten, arme vrouw en ze kreeg een schot in het hart. Ze kan niets gevoeld hebben.’
Ik vroeg of het zin zou hebben om over Manohy te beginnen, maar hij schudde het hoofd.
Die dingen zoals met Manohy gebeuren,’ zei hij, ‘het zijn ook mensen. Bang.’
‘Drink nou maar,’ zei Marjolein, maar hij gaf het glaasje terug.
‘Nee sorry, ik moet terug naar het ziekenhuis,’ zei hij en keek op zijn horloge, ‘ik heb dienst, er kan van alles gebeurd zijn.’
Hij stak zijn hand op en liep abrupt de deur uit.
Marjolein schudde haar hoofd.
‘Onbegrijpelijk,’ zei ze, ‘vroeger was hij ook al zo. Plicht voor alles, nooit een slecht humeur. Als meisje was ik jarenlang een stille aanbidster.’ Ze keek naar de buitendeur.
|
|