12
We zaten naast elkaar op het bed, in het hotel. Het was bijna twee uur in de nacht, maar we leefden nog steeds in de voorgaande uren.
Er hing een klein vermoeid peertje aan een touwtje boven het bed, het licht reikte nauwelijks tot aan de wanden van de kamer. Een deprimerende omgeving, maar we waren met ergere beelden bezig. We zaten met ons gezicht naar de groezelige wasbak, omdat er niets anders was om naar te kijken.
‘Het is dan toch allemaal nog goed afgelopen,’ herhaalde ik voor de derde keer, om mezelf te overtuigen, ‘het had erger kunnen zijn. Oom Frits en Oerip, dat vind ik nog het ergste. Maar hij zou toch niet lang meer geleefd hebben, en zij...’ Ik wist eigenlijk niets van haar.
Marjolein knikte.
Min of meer vanzelf waren we in één kamer terechtgekomen, we waren getrouwd tenslotte en het hotel was niet groot.
Van opzij keek ik naar haar. Aan wie of wat dacht ze?
‘Laten we maar gaan slapen,’ zei ik, ‘en alsjeblieft nergens meer aan denken.’
We kleedden ons uit zonder te kijken en gingen onder het laken liggen. Het peertje lieten we aan, anders was het zo donker.
Ik lag op mijn rug en liet de gebeurtenissen van de afgelopen uren aan me voorbij trekken, snel, langzaam, snel. De vermoeidheid begon zich net over mijn armen en benen te verspreiden toen ze een hand op mijn borst legde.
Ze huilde heel zachtjes.
Ik draaide me op mijn zij, legde een been over haar benen en voelde de warmte van haar lichaam. Ach here god, waarom toch al die treurnis alom?
‘Liefje,’ zei ik en streek met mijn hand over haar bezwete haar, ‘wat een terugkomst voor je. Jezus nog aan toe. Die verdomde Swerts.’
Meteen zag ik hem weer voor me, dood voorovergebogen over de radiozender, met een stuk uit zijn hoofd. En in de hoek oom Frits en Oerip, al even stilletjes. En de rode knal in het bange gezicht van Manohy.
Eric en ik hadden nog een poging gedaan om de moord te rapporteren en een luitenant had het vlijtig genoteerd, meer niet.
‘Wil je een slaaptablet?’ vroeg ik, ‘ik heb er nog een paar.’
‘Graag,’ zei ze. Ik stond op, schonk een glas koude thee en hielp haar overeind om de tablet te slikken. Ik trok haar naar me toe en kuste haar voorzichtig op het voorhoofd.
‘Weet je,’ zei Marjolein met gesloten ogen, ‘het is uit tussen ons. Het wordt nooit meer wat.’
Ik aarzelde, liet haar los. Moest dat er nu ook nog bij? Hadden we niet genoeg ellende voor één avond gehad?
‘Daar in dat huis,’ zei ze, ‘ik voelde me helemaal niet met je verbonden. Niet meer dan met de anderen. Ik ken je veel beter dan de anderen, je bent vertrouwd. Maar het oude gevoel is weg.’
‘Ik hou van je,’ zei ik. Maar ik wist het niet zeker, het was een overgeleverde wetenschap, hield ik wel van haar? Wat is houden van?
‘We zijn uit elkaar gegroeid,’ zei ze. ‘Het is gruwelijk. Maar het is een feit.’
Ik zweeg en ze begon weer te huilen.
‘Al die jaren, Hans. Al die jaren dat we gewacht hebben tot het zou overgaan, huhu. En voor niets. Nu zijn we niet alleen Jimmy kwijt, maar ook elkaar.’
‘Ik hou van je,’ zei ik nogmaals. Daar moest ik mezelf maar aan vastklampen en niet verder nadenken. Van opzij keek ik naar haar schrandere profiel. Ze was lief, ze was intelligent, ze was mooi en eigenlijk zou ik me het allerliefst in haar begraven, maar in een hoekje van mijn geheugen loerde alweer de fatale herinnering. Het kon nog niet.
Ze snoot haar neus een paar maal en vroeg kleintjes: ‘Hoe lang duurt het voordat die pil gaat werken?’
‘Een half uur. Je zult het zo wel merken.’
Ik zat in stilte naast haar. Morgen is het anders, zei ik tegen mezelf. Marjolein lag met gefronste wenkbrauwen te denken. Onder het vliesdunne laken zag ik haar benen en borsten.
‘We moeten voortaan onze eigen gang maar gaan,’ zei ze, ‘en scheiden. We moeten gewoon maar eens officieel gaan scheiden. Ik blijf hier nog een paar weken, misschien kan ik Hanny helpen in het ziekenhuis.’