7
Er kwam een stevige zwarte fiets aanrijden, aangedreven door een korte, zwaargebouwde Brankasser met ballonkuiten. Hij stond op de pedalen en zwoegde het voertuig langzaam de glooiende weg op. De bagagedrager was vervangen door een houten stoel met een leren zitkussentje. Daarop troonde een kleine Europeaan. Hij zat met zijn rug naar de rijrichting en staarde naar de zojuist afgelegde route. Met zijn ene hand hield hij een kleurige parasol boven zijn hoofd, de andere hand klemde een groot pak kranten tegen zijn buik. Bij het huis van oom Frits gekomen staakte de voerman zijn helse arbeid en stapte af. De fiets stond abrupt stil, gleed even omlaag en werd met een uiterste krachtsinspanning weer tot staan gebracht. Dat was net even te veel voor de passagier. Hij tuimelde van zijn zitje, liet het pak kranten vallen en holde een paar meter de helling af, terwijl hij de parasol krampachtig omhooghield.
Een woedende scheldpartij volgde.
Oom Frits stond naast me op het platje en liet een kinderlijk hoog gelach horen.
De kleine man raapte het pak kranten op en kwam ermee naar ons toe.
‘Frits,’ groette hij, legde de kranten op het muurtje van de veranda, de parasol ernaast, en keek mij aan met boze blauwe ogen. Hij had dun rossig haar, een bleek hoofd, een klein buikje. Hij zou vijftig kunnen zijn, maar ook vijfenzestig.
‘Dit is neef Hans,’ zei oom Frits, ‘mag ik even voorstellen, mijn goede vriend Carl Swerts.’
‘De grote uitvinder van het fietsstoeltje,’ voegde hij eraan toe terwijl Swerts en ik elkaar een hand gaven, en brak weer in zijn hoge proestende lach uit.
Ik durfde alleen zwakjes mee te glimlachen, want Swerts maakte niet de indruk geamuseerd te zijn. Hij richtte zijn boze blauwe oogjes nu op oom, die slap in een stoel was neergezegen en af en toe naar hem wees.
‘Bent u uitvinder?’ vroeg ik de heer Swerts, terwijl ik ging zitten.
Hij antwoordde niet, legde het pak kranten op tafel en nam ook plaats.
‘Nee, dat is een grapje van uw oom,’ zei hij tenslotte.
‘Ja, sorry Carl.’ Oom Frits veegde zijn ogen schoon, riep naar achteren om bier en legde uit: ‘Ik ben al maanden bezig om Carl uit te leggen dat zijn constructie niet zo handig is, omdat hij geen houvast heeft. Je zit er wel plechtig, maar als er iets misgaat, ja, dan loop je een beetje raar weg, hehheh.’ Hij stond op het punt om weer de slappe lach te krijgen, Swerts en ik keken gespannen toe, maar het moment ging voorbij.
‘U bent hier voor zaken?’ vroeg Swerts.
‘Nee, puur toeristisch,’ zei ik.
‘Nou overdrijf je,’ viel mijn oom in. Met zijn ene oog keek hij naar mij, het andere was scherp gericht op de naderende pils. ‘Hans heeft hier vroeger gewoond,’ legde hij uit, ‘en hij is nu met een paar pupillen teruggekeerd om het land te bestuderen.’
‘Ach,’ zei Swerts, ‘en heeft uw studie al iets opgeleverd?’
‘Is dit een hele maand?’ vroeg oom, wijzend op de kranten.
‘Ja,’ zei Swerts, maar hij liet zich niet afleiden en bleef me aankijken.
‘Oom Frits overdrijft een beetje,’ zei ik, ‘we proberen wat op te steken, maar om te beginnen beheersen we de taal al te weinig.’
Hij knikte. ‘Wat spreken jullie? Een beetje passar-maleis?’
‘Een paar honderd woorden, hooguit.’
‘Nou, ik ook hoor,’ zei oom Frits, ‘en het gaat best.’
‘Dat is de vloek juist. Het gaat best. Het ging drie eeuwen lang best. Daarom liep het zo slecht af.’
‘Carl is van de Bond van Wrokkige Gepensionneerden,’ zei oom Frits glimlachend, terwijl hij met grote tevredenheid in de schuimkraag van zijn biertje hapte.
‘Als wij ons wat meer verdiept hadden in de taal en de gewoonten van dit land, in plaats van al onze tijd te besteden aan het leegroven...’
‘Dan waren we er honderd jaar eerder uitgeschopt.’
‘Dan waren we er nooit uitgeschopt, dan waren we nu misschien gewaardeerde gasten in plaats dat we elk jaar een paar mensen moeten omkopen voor een nieuwe verblijfsvergunning.’
‘We zitten hier toch goed, waar maak je je druk over?’
‘Ik maak me druk over wat we hier aangericht hebben. Een volk dat driehonderd jaar onderdrukt is, dat is kromgegroeid, dat is broeierig geworden, dat heeft geen zelfvertrouwen, dat gelooft niet meer in zijn