5
We gingen naar het kerkhof om bloemen te leggen bij het graf van Carla Boon. Alleen Eric kwam met me mee want Yvonne kon niet tegen de dood van haar moeder en Victor was alleen maar een meeloper. We hadden bloemen gekocht en liepen ermee tussen de graven en automatisch richtten we ons op een sierlijk wit grafhuisje met een glanzend goud zonnetje in de voorgevel. In de grafsteen was een lange tekst gebeiteld.
Zo teedre schade als de bloemen vrezen
van zachte regen in de maand van Mei,
zo koel en teder heeft uw sterven mij
schade gedaan, die nimmer zal genezen
En daaronder in kloeke letters: Mijn lieve vrouw Carla Maria Boon- de la Parra, 22 maart 1938 - 3 juli 1978.
Er was een kleine kleurenfoto ingemetseld, van Carla toen zij nog niet ziek was, een mollige Indische dame met pruilmond en misplaatste vlinderbril. We legden onze bloemen neer en keken naar haar. Arme Carla, al na enkele jaren huwelijk was zij dikker geworden, tot er niets meer over was van het mooie meisje met het lenige lijf en de ronde billen, waar we allemaal zo naar verlangden toen we nog niet eens precies wisten waarom, Hanny Zina en Jan Boon en ik. Jantje won, hij was de sterkste en het slimst en Carla paste ook het beste bij hem omdat zij graag het etiket was op een succes.
Met de kinderen, toen die kwamen, wist ze niet veel raad, want in Holland waren geen baboes om de lange vervelende uren met kindergehuil op te vangen. Ze zocht de oplossing in de keuken, mestte Jan en zichzelf vet en maakte verwende bolle kleuters van haar tweeling.
Een doortastende jonge gouvernante loste de opvoedingsproblemen op en won ook op andere fronten de strijd met Carla, die in haar laatste jaren alleen nog in de keuken te vinden was of rondscharrelde in Indische winkels, op zoek naar de geuren van haar jeugd.
En toen de kanker kwam was dat eigenlijk misschien de beste oplossing.
Eric snoot zijn neus. ‘Typisch vader,’ zei hij, ‘om zo'n praalpand op te richten voor een dode.’
‘Ach, dat is het enige wat je op een bepaald moment nog kunt doen.’
Hij haalde zijn schouders op en keek me even aan met zijn vaders schattende blik.
‘Ze was niet gelukkig,’ zei hij.
Ik zuchtte. ‘Je vader deed zijn best en je moeder deed haar best,’ zei ik, ‘en dat was alles wat ze konden doen.’ Ik draaide me weg van het graf en begon het pad weer af te lopen, het was wat indiscreet om over iemand te praten waar ze bij lag.
Eric zweeg en hobbelde naast me. Jans kinderen haatten hun vader, sinds zijn huwelijk met de kinderjuf. ‘Ik ken ze toch allebei,’ zei ik.
‘Van vroeger, ja.’
‘Van vroeger. Maar mensen veranderen niet zoveel. Hoor eens, je moeder was een heel mooi meisje, maar een beetje verwend. Je vader was de handigste en sterkste jongen van de buurt. Die twee hoorden dus bij elkaar en zo is het later ook gegaan, in Holland. Maar daarna...’
‘Was ze aardig? Ik bedoel, zat jij ook achter haar aan?’
Ik aarzelde. ‘Ze was de mooiste van de klas,’ zei ik, ‘dus zat ik ook wel een beetje achter haar aan. Maar dat was snel afgelopen want ik had totaal geen kans. Ik was niet sterk, ik was niet handig en ik was behoorlijk bang voor je vader, al was hij dan een vriend van me.’
Schoolbankengeur.
‘Maar was ze aardig?’
Er kwam een meneer op ons af, in lange broek en hagelwit overhemd met korte mouwen, en met een schop in de hand.
‘Nee, aardig was ze niet,’ zei ik, ‘dat werd ze eigenlijk pas later, toen ze haar figuur verloren had en daarmee ook je vader. Hoe moet ik dat nou uitleggen. Je vader was gek op je moeder, maar toen zij zo veranderde van lichaam was de hitte ervan af, hoe zeg je dat. Hij wilde wel maar hij kon niet meer. Dus...’ ‘Ja, ik begrijp het wel,’ zei hij koeltjes.
De meneer was ons nu genaderd, een kleine man met een gerimpeld zwartverbrand hoofd. Hij was de bewaker van het kerkhof, zei hij, Anwar was zijn naam, en wat wij toch wel kwamen doen op zijn mooi veld? Ach, het graf van njonja Boon - de la Parra bezoeken. En waren wij dan wel familie? De zoon en