3
‘Kiri’, riep ik en we stopten. ‘Hier woonde jullie vader,’ zei ik tegen Yvonne en Eric. We keken naar enkele restantjes huis aan de kant van de weg, een muurtje en een door planten overwoekerde stenen vloer waarop nog halfhoge kamermuren overeind stonden.
‘O. Hier?’ zei Yvonne. Ze ging langs me en sprong uit het karretje. ‘Tk, tk,’ zei de koetsier gealarmeerd. We volgden haar voorzichtig.
Het huis stond nog levendig in mijn herinnering, de grote voorgalerij met palmpotten, de bougainvillea, de papegaai op zijn stok in de achtertuin, de schommel, het gesnater van de rondscharrelende Manilla-eenden, grote glazen stroop met ijs, Jans dikke moeder met een hoofdpijnhoofd op zachte slippers.
Er was niets meer van over, alleen de papajaboom stond er nog, en het houten frame van de schommel. Ik vertelde zo goed mogelijk hoe het eruit had gezien, maar kon het niet zichtbaar maken. Zwijgend stapten ze weer in en we reden verder. Nog een halve kilometer. Het was stil hier, links en rechts sawa's met wuivende rijstplanten, langs de weg hier en daar een hoge schaduwboom. Licht glooiend ging de weg omhoog, het paard transpireerde hevig maar bleef het tempo vasthouden, aangemoedigd door de tongklakkende koetsier die af en toe het slappe uiteinde van zijn zweepje op de paardenrug liet hangen, als zachte dreiging.
We passeerden de kleine dessa die ik nog van vroeger kende en waar ook nu kinderen speelden.
Zodra ze ons zagen renden ze naar de weg en met ons mee, zwaaiend en gillend van plezier totdat ze het tempo niet meer bij konden houden. Eén branie sprong op de achtertreeplank en liet zich meerijden.
Eenmaal zo dichtbij gekomen overweldigde hem de nabijheid van de vreemdelingen. Hij klampte zich vast en keek strak voor zich uit. Voordat we iets aardigs hadden kunnen bedenken om te zeggen keerde de koetsier zich om en snauwde hem eraf. Een paar meter verder brak de trance, breed lachend zwaaide hij naar ons en keerde zich om, geheel klaar voor een heldenrol in zijn vriendenkring.
Even later kwamen we bij Huize Sophie. Het stond in grote zwarte letters op de pilaren van de kleine oprijlaan, mijn moeder heette Fie.
En alles was nog zoals ik me herinnerde. Een kloek wit huis, zonder verdiepingen. Een voorgalerij met witte pilaren en zowaar een paar potten met palmen. In de voortuin hanekammen, afrikaantjes, balsemien, aan de zijkanten een heg van kembang sepatoe.
‘Herken je het?’ vroeg Yvonne, terwijl we de twintig meter naar het huis liepen.
‘Herkennen? Het is precies hetzelfde,’ antwoordde ik dwaas. Het gaf een onwerkelijk gevoel om na dertig jaar in hetzelfde decor te stappen.
We beklommen de vier treden van het bordes en keken door de open voordeur binnen naar de koele betegelde voorkamer met grote rotanstoelen rond een rotantafeltje. In de hoek stond op een klein dressoir een ouderwets radiotoestel met een gehaakt kleedje erop en daarop een vaasje met plastic bloemen. Verder naar achteren konden we de eetkamer zien met een grote spenkast en een massieve eettafel met vele stoelen eromheen.
Het huis leek verlaten.
‘Spada!’ riep ik luid naar binnen. De anderen keken me bevreemd aan. Na even wachten herhaalde ik de roep. Van ver uit het achterhuis hoorde ik antwoorden en vervolgens het geluid van klepperende slippers. Er kwam een onthutste vrouw in sarong en kebaja aandraven. Baboe zouden we vroeger zeggen, maar dat mocht niet meer, dat wist ik. In de treurige restanten van mijn Maleis stelde ik me voor en vroeg naar oom Frits.
Gelijktijdig zag ik hem in een glimp in de achterkamer staan, gekleed in een grote onderbroek die tot ruim halverwege zijn kolossale buik was afgezakt. Hij retireerde snel. De vrouw barstte uit in hartelijk gelach, sloeg de handen ineen en haalde ons naar binnen. Ze zette ons in de rotan stoelen en rende weg met alle snelheid die haar sarong permitteerde.
Victor stond meteen op en begon aan de knoppen van de radio te draaien.
‘Blijf er alsjeblieft af, Victor,’ zei ik scherp.
‘Ja pa.’
‘Je weet immers niet hoe het werkt,’ legde ik uit, ‘en misschien staat het wel op een station dat moeilijk te vinden is.’
‘Ja pa.’ Hij gooide zich achterover in zijn rotanstoel en probeerde te wippen op twee poten. Eén dezer dagen, als ik me eens echt fit voelde, zou ik hem mores leren.
‘Een ruim pand,’ merkte Eric op. Yvonne kraste afwezig met een nagel over haar been en keek naar de