Binnengekomen herkende ik pa Mackay meteen. Een mager hoofd met een snor en een volle bos glad achterovergekamd haar. Doordringende blik uit opvallend fletse ogen. Hij was schrikbarend dun van lijf en leden, een ingeteerde oude man.
Maar hij had nog steeds het talent om anderen te ontregelen.
‘Hans Westerlo,’ herhaalde hij mijn naam peinzend terwijl hij mij een slappe hand gaf en meteen weer terugzakte in zijn stoel. ‘Familie van Hans Oosterlo?’
‘Verre familie,’ viel me in en hij gaf een zacht mekkerend gelach af.
Peter zat kolossaal en broeierig tegenover hem.
‘Ik zat op school met Lilian en Peter. In Soerabaja,’ legde ik hem uit, ‘daar heb ik u wel eens ontmoet. Gaat het goed met u?’
Ik merkte dat ik helder articuleerde, een automatisme tegenover broze oude mensen.
‘Ach, wat zal ik u zeggen, wat zal ik u zeggen. Ik waai geregeld om als ik me buiten waag. Ik kan u niet vertellen hoe gênant dat is. Sta ik met iemand te praten, komt er een rukwind, lig ik ineens een meter verder op de grond.
Het ergste is dat ik dan ook meteen de draad van mijn verhaal kwijt ben.’
Hier had ik geen reactie op.
‘U zult zeggen,’ wendde hij zich beschuldigend tot Peter. ‘U zult zeggen, draag dan extra zware schoenen. Heb ik geprobeerd. Maar toen brak ik meteen twee enkels, ik woei om en mijn voeten bleven staan. Een vreselijke ervaring.’
Lilian bracht me een grote kop koffie en hij richtte zijn blik weer op mij.
‘Dus meestal blijf ik maar thuis, kijk wat televisie. Laatst heb ik iets gelezen.’
‘Doe ik ook wel eens,’ kletste ik mee, ‘het geeft de hersens wat rust.’
‘Ach, u meent het.’
‘Lezen is denken met andermans hoofd, zei Schopenhauer al.’
‘Wat een onzin.’ Het werd Peter te veel, maar Mackay rook zijn kans.
‘Heeft u ook wel eens wat gelezen?’
‘Ja natuurlijk.’
‘En waren dat uw eigen gedachten?’
‘Nee.’
‘Dan spaarde u toch uw eigen hersens?’ Peter zweeg. Mackay senior haalde een sigarettepijpje te voorschijn uit zijn colbertzak, stak er een sigaret in uit een luxe ogende sigarettenetui, maakte vuur met een ouderwetse benzineaansteker, inhaleerde en begon aan een hoestbui die eindigde in een ferme rochel.
‘Dat klinkt toch al weer heel wat beter dan gisteren,’ zei hij.
Peter kreunde, maar ik vermaakte me eigenlijk best.
‘Pa, kunnen we even serieus worden?’
Lilian was zenuwachtig. Ze stond naast Peter, met haar hand op zijn schouder.
‘U heeft het beloofd en u maakt nu al een paar uur alleen maar grappen. Wilt u nu alstublieft vertellen wat er in '55 gebeurd is in Soerabaja?’
Hij had er geen zin in.
‘Het is nu 1991. Zesendertig jaar geleden. Soerabaja. Lang geleden, meisje. Wat doet het er allemaal nog toe.’
‘Vader!’
‘Een hectische tijd heren, u was er zelf bij als jongeling. Het heeft u geen schade gedaan, meen ik te zien. U, Van Eerden bent in een verantwoordelijke positie terechtgekomen, heb ik u aan tafel horen vertellen. En u, heer Westerlo?’
‘Vader!’