16
Ik kwam kort na zes uur aan in Sarasota, de duisternis begon te vallen. De receptionist die me inboekte herkende me en gaf grif toe dat een mister Van Eerden een kamer had. Maar er was daar niemand thuis, net zomin als bij Lilian.
Ik haalde maar weer eens een maaltijd bij de take-out Chinees aan de overkant en keek naar een aflevering van Cheers die we in Nederland pas over enkele maanden te zien zouden krijgen. En dan zou ik denken: hé deze heb ik al gezien, en niet meer weten waar. Om acht uur merkte ik enig gerucht buiten. Ben busje parkeerde, lacherige gasten stapten uit, maar geen Lilian.
Bevreemd liep ik de paar honderd meter naar haar huis en zag daar nu tot mijn opluchting licht branden. Ik belde aan en Peter deed open.
‘Ha, Hans, zei hij zonder enthousiasme, ‘je bent er eindelijk.’
‘Ja, ik hield me aan de afspraak.’
Hij stapte naar buiten, legde een hand op mijn schouder en keek me schattend aan. ‘Lilian en ik zijn aan het praten geraakt. Zou je het erg vinden om mij vanavond nog met haar alleen te laten.’
Aan mijn hoela. Alhoewel, misschien moest het maar.
‘Natuurlijk, kerel, ik verzin wel wat. Even haar groeten.’
Ik liep langs hem heen naar de keuken waar Lilian bezig was koffie te maken.
‘Hans!’ Ze omarmde me warm en al mijn twijfels en angsten verdwenen.
Ik kon haar nauwelijks loslaten. ‘Peter zat te wachten bij de uitgang van Crystal Springs, en ik ben met hem teruggereden,’ zei ze bij wijze van uitleg.
‘Eh, ik geloof dat Peter het erg prettig zou vinden om met jou verder te praten,’ zei ik, ‘ik weet niet waar het over gaat. Misschien is het wel goed dat jullie uitpraten wat je te bespreken hebt.’
Haar gezicht werd vastbesloten en ze liep voor me uit naar de huiskamer, waar Peter stond te wachten.
‘Jongens, dit wordt me te veel. Ik wil niet zo onder druk gezet worden. Morgenavond komen jullie hier eten en dan vertel ik wat ik kwijt wil. En daar moeten jullie het mee doen.’
Even later stonden we bedremmeld buiten;
‘Jou kan ik om een boodschap sturen,’ zei Peter, ‘ik was bijna zover dat ze me ging vertellen wat er in '55 gebeurd is. En dan kom jij even langs.’
‘Maak het een beetje. Zonder mij was je hier helemaal niet geweest.’
‘Hm. Je hebt niet helemaal ongelijk.’
Hij klonk als Max, dezelfde neiging om z'n eigen redenering als universele waarheid te poneren, zodat opponenten in de verdediging raakten. ‘Je hebt niet helemaal ongelijk’ was dan het beste gelijk dat je kon krijgen, minzaam uitgereikt door de opinieleider.
(Vroeger verloor ik onze vriendschappelijke worstelpartijtjes altijd omdat hij groter en zwaarder was en meer natuurlijke kracht had. Kogelstoten was mijn sport en bij gebrek aan een echte kogel had ik ooit het bolronde gewicht van een halter in gebruik genomen. Zwaarder en groter dan een echte kogel. Na maanden in de achtertuin geoefend te hebben op het deksel van de beerput daagde ik Peter uit. Zonder enige techniek wierp hij de metalen bal een meter verder dan mijn persoonlijke record. Een onthutsende ervaring, die mij altijd bijgebleven was.
Maar nu hij toch behoorlijk vervet was zou ik een kans maken met een snelle linkse directe. Als ik die had.)