Die avond nam ze me mee naar een Koempoelan van Indische emigranten.
We moesten er twee uur voor rijden naar het plaatsje Naples waar in een motel de bar was omgebouwd tot soos.
Lilian was hier thuis en groette links en rechts de Toeties en Doedies en Tjalies. We dronken tjendol en aten saté kambing, en dansten op de muziek uit de jaren vijftig, de tijd van de Indische volksverhuizing. ‘Vaya con dios’, ‘How much is that doggy in the window’, ‘Changing partners (again)’, ‘Seven lonely days’, door historisch toeval de liederen van het verlangen van onze generatie.
En aan het slot kondigde de ceremoniemeester aan: ‘Time's up, sobats, but we'll meet again.’
Het bandje was al aan het inpakken, want de traditionele slotsong bij dit soort bijeenkomsten was een plaat. ‘Auf Wiedersehen’, van Vera Lynn.
We deinden het uit, dicht tegen elkaar aan, verzonken in de herinnering aan Toen Vroeger, haar hoofd tegen mijn schouder.
Op de terugweg hield ik de stilte vast en tastte naar haar hand die ze zonder aarzeling gaf, een lief klein handje in mijn grote Hollandse jat.
Een herinnering kwam bij me op.
‘Is dit de hand met het littekentje op de wijsvinger?’
‘Nee, dat is deze.’ Ze legde hem erbij en ik streelde eroverheen met mijn Hollandse duim.
Het gebeurde op een middag. Ze had Peter en mij weer eens dansles gegeven, slow-quick-quick-slow, en wilde ons daarna nog trakteren op een boterham met zoete gecondenseerde melk. Peter moest eerder weg voor een zwemtraining en we bleven met z'n tweeën achter, een bitterzoet samenzijn voor mij omdat zij Peters meisje was. Veel later realiseerde ik me pas dat we juist daardoor zonder spanning met elkaar omgingen, en vrijuit konden praten en lachen.
Ik besmeerde onze twee boterhammen met margarine terwijl zij de blikopener op het melkblikje zette. Zoals altijd keek ik bij het smeren naar de kleine bruine plekjes in het brood, waar insekten meegebakken waren. In het tussen twee vingernagels uitpulken van die deeggrafjes was ik heel bedreven. ‘Wat doe jij nou?’ vroeg Lilian en keek naar mijn handen terwijl ze tegelijk het gekartelde deksel van het melkblikje omhoogtrok.
‘Auw!’ Ze hield haar wijsvinger omhoog, en zoog het bloed uit een sneetje.
Het duurde een half uur voordat het bloeden ophield en ik er eindelijk een stevig verbandje omheen kon doen.
Na een week liet ze me het resultaat zien, een roze littekentje op de bovenkant van haar wijsvinger.
‘Als ik later groot en dik wordt dan groeit dat litteken mee,’ zei ze, ‘en ik zal altijd weten hoe ik eraan gekomen ben. Dansen met Hans!’
Na al die jaren zat het er nog en we wisten het nog allebei.
Even later had ik beide handen weer nodig voor het stuur en het moment was voorbij. Maar de sfeer bleef hangen. Het was donker op de snelweg, al waren er geregeld onderbrekingen van neonlicht firma's, en de motels met verlichte borden ‘Vacancy’ of ‘No Vacancy.’
De auto zoefde, ik had op de radio een country & western zender gevonden en zacht gezet, in de verte hoorden we het leed van de eenzame cowboy in de sterrennacht.
‘Zoveel jaar geleden,’ hoorde ik haar zeggen, ‘en het is alsof het gisteren gebeurde.’
Ik keek even opzij, ze staarde voor zich uit.
‘Die jaren op school, dat waren mijn mooiste jaren. Ik durfde alles en had overal plezier in, en ik dacht dat het hele leven zo zou zijn. En daarna kwam Holland.
Almelo. Mijn god.’