Ze was natuurlijk ouder geworden, kleine rimpels in het voorhoofd, en craquelé rond de ogen. Haar haar was doortrokken van zilver en haar ogen stonden wat vermoeider. Maar ze was onontkoombaar Lilian.
‘Je bent veel veranderd,’ zei ze, ‘maar je ogen zijn nog dezelfde. Hetzelfde.’
‘Ja, hoezo?’ lachte ik.
‘En je stem. Je had altijd al zo'n bas, vanaf de tweede klas. Ik weet nog dat je in de overgang was. Zo heet dat toch, in de overgang?’ (Ik knikte.) ‘Je moest een tekst voorlezen in de klas, en daar kwam het woord “bloed” in voor. En toen schoot je stem ineens uit. Wij lachen. Weet je nog?’
Ik herinnerde het me. Zij zat links voor me in de klas, Peter rechts achterin, de rest was decor.
‘En wat doe jij nou, Hans?’
Ik legde het haar uit, maar ze begreep me verkeerd.
‘You read a lot when you were a kid. I always thought, ik dacht altijd wel dat je iets met schrijven zou doen. Jouw opstellen waren altijd superb, niet? Altijd voorgelezen door de teacher.’
‘En jij, Lilian? Hoe is het met jou gegaan?’
‘Well, ik ben overgestoken en heb me suf gewerkt. Suf gewerkt, zo zeg je dat toch? Ik ben helemaal suf. Maar ik ben nu manager van een motel, en ik heb de meeste shares.’
‘Ja, ik logeer daar, het Seaside Motel.’
Dit leidde tot een kleine frons.
‘Hoe weet jij dat?’
Ik vertelde haar van de oproep in Moesson en mijn bezoek aan Peggy Meetman en voegde er luchtig aan toe dat ik toch een vakantie in Florida gepland had en van de gelegenheid gebruik maakte om haar weer eens te zien.
‘Ik wou morgen naar je vragen, even de jetlag kwijtraken. En tot mijn stomme verbazing zag ik je vanavond.’
‘Peggy Meetman, die ken ik van mijn tijd in Almelo.’
‘Daar woont ze nog steeds. Ze is net met early retirement. Ze woont in een kleine flat met grote meubels.’
Het leek me eigenlijk een te krappe samenvatting van Peggy's bestaan, maar Lilian knikte alsof het zinnige informatie was.
We wisselden de basisinformatie uit. Getrouwd, Lilian? Geweest, lang geleden, één dochter, ze woont in Hawaii. En jij Hans? Een paar keer bijna.
Ik zag haar steels op haar horloge kijken. Was mijn tijd nu al op?
‘Weet je, Hans, ik moet eigenlijk weg, heel vervelend. Zal ik je morgenochtend op komen halen? Maar je hebt misschien al andere plannen? Je blijft toch nog wel een paar dagen? Ik zou het heel leuk vinden.’
We spraken af voor de volgende dag en ik keek hoe zij in de menigte verdween.
Terwijl ik naar de uitgang liep bedacht ik dat ik helemaal niets gezegd had over Peter en zijn zoektocht naar haar.
Ik zou het niet te lang mogen uitstellen, want anders kwam ik later in het soort gelieg en gedraai terecht waar ik niet goed in was.
Buiten wachtte me een onaangename verrassing. Op de plek waar zeker weten mijn Fordje moest staan zag ik nu een geheel andere kar te midden van een zee van zwijgende vehikels.
De volgende rij misschien? Met toenemende agitatie snelwandelde ik rond, in de hoop ergens mijn aardige, gedienstige, geduldige Ford-Thunderbirdje aan te treffen.
Ik wist dat ik de plek goed onthouden had en dat ik zinloos bezig was en na een kwartier trok ik de consequenties. Eerst maar terug de Mall in om een taxi te bellen. En dan in het motel de papieren erbij halen, Avis bellen, naar de politie. Jezus, het zou een lange avond worden.