6
Thuisgekomen begon ik te graven in oude koffers en na een uur had ik het fotoboek opgediept waarin mijn jeugd lag opgeslagen.
Het kwam uit Port Said, gekocht bij het beroemde warenhuis Simon Artzt. Het had een rood lederen omslag met geïmpregneerde afbeeldingen van kamelen en bevatte de kunstfoto's die ik maakte met de Agfa-box die ik van mijn ouders had losgezeurd op de Johan van Oldebarnevelt, tijdens de repatriëringsreis naar Holland. Foto's van het dektennis en het piepkleine zwembadje, gevolgd door studies van Hollandse molens en wolkenpartijen.
Ooit wist ik alles van brandpuntsafstand en beeldpuntsafstand, sluitersnelheid, diafragma, gevoeligheidsgraden van filmpjes en fotopapier (chamoix, zacht, hard). Om vervolgens tot de ontdekking te komen dat je met een box weinig te kiezen had.
Sluitersnelheid 1/30 seconde, diafragma gefixeerd, afstand drie meter of oneindig, wil de kunstenaar een jaar of vijf verder sparen van zijn zakgeld?
De treurnis van die beperkte tijden sloeg me even om het hart, maar ik wist nog dat ik - geheel tegen de chronologie in - aan het eind van het boek wat foto's had geplakt uit Soerabaja. Door leraren genomen snapshots van schooluitjes en festiviteiten.
En daar was ze, Lilian, vereeuwigd op een gekarteld en piepklein fotootje.
Ze zat op een grote steen, haar hartsvriendin Els Kalis naast haar, en ze lachte tegen de camera.
Ik herinnerde me de gelegenheid, een schoolexcursie naar Madoera, waar Peter en Lilian onafscheidelijk naast elkaar fietsten en ik daar twee rijen achter, vol verlangen en verdriet.
Op het fotootje was Els mooier, een Hollandse schone met witblond haar en een koele uitstraling.
Maar ik had alleen oog voor Lilian.
Een deel van onze jeugd hadden we samen doorgebracht in Makassar. Ik was acht en zij was acht en onze ouders woonden - na de oorlog was de ruimte krap - in één woning met nog twee andere gezinnen, 's Ochtends werden we in een legerjeep naar de lagere school gebracht en aan het eind van de ochtend liepen we naar huis, knikkerden onderweg, zochten naar de asemvruchten die uit de bomen gevallen waren, kochten een verboden ijsje als we geld hadden. Es Lilin, we noemden het Es Lily.
's Middags als de volwassenen sliepen speelden we in de achtertuin in een achtergelaten kapotte auto, de hitte van het metaal kon ik in mijn herinnering nog ruiken. Broembroem, we reisden wat af.
Op een dag werd ze op het grasveldje aan de overkant van onze straat gestoken door een bij. Dat kon dodelijk zijn, hadden we gehoord, en huilend holden we naar huis, terwijl ik al rennend haar bovenarm stevig omklemde om te voorkomen dat het gif zich door haar lichaam zou verspreiden.
Na een jaar werd mijn vader overgeplaatst, je wist als kind al dat niets lang duurt en dat afscheid erbij hoort.
Een verlof in Nederland en na enkele omzwervingen Soerabaja als standplaats.
‘Hé Makassar,’ zei het Indische meisje op de hbs.
Ze was groter gegroeid maar tenger gebleven. Grote ogen in een beweeglijk hoofd, een brede lach. Lang haar, lange benen, en haar blouse boven de korte broek bescheiden maar aanminnig gevuld. Mijn jongenshart stond stil.
‘Hé Lily,’ zei ik.
‘Lilian,’ verbeterde ze, ‘hoe gaat het met je moeder?’