2
‘Ik denk dat je je club bij elkaar moet roepen en duidelijk moet maken dat het zo niet kan’ zei Max. ‘Schaaf er een paar ton af. Vacatures? Geen vervanging. Reisjes? No way. Nieuwe auto? Rij er nog maar een jaartje in. Zoiets.’
‘Hoor eens, we beknibbelen al een paar jaar op elke cent.’
Zijn slachtoffer sputterde wat hij kon, maar het viel niet te ontkennen dat de resultaten van zijn sector wat tegenvielen, de markt voor reisboeken was in elkaar geklapt bij de jongste teruggang van de economie.
‘Ik begrijp het, maar er moet nog meer af en dat moet je je mensen duidelijk maken: sorry jongens, we moeten een tandje kleiner rijden, tien procent bezuinigen of anders moet de tent dicht. Heldere zaak, einde bericht.’
Reisinfo knikte met tegenzin en de vergadering ging verder.
‘Agendapunt zes,’ zei Max, ‘samenwerkingsverband met Novum. Interessante club. Zij hebben geld, wij de know-how. Wat doen we ermee? Hans?’
Na al die jaren haatte ik het nog steeds om alle ogen op mij gericht te zien, maar het had me geleerd korte referaten te houden en dat werkte weer in mijn voordeel.
‘Voor onze portfolio-situatie is een versterking in de passieve vrijetijdssector dus van belang,’ eindigde ik vijf minuten later.
‘Hans bedankt. Vragen? Opmerkingen? Nee? Dan gaan we op deze basis verder met Novum praten. Heren, tot over vier weken.’
Max was een fors gebouwde, traag bewegende man, die zich aangeleerd had om in korte zinnen te praten en snel te reageren. Dat maakte een verwarrende indruk op wie hem weinig meemaakte. Net zoals zijn minutieuze aandacht voor elk detail van onze over twaalf bv's verspreide boeken- en bladenuitgeverij.
Terwijl ik mijn presentatie-sheets bij elkaar raapte voelde ik hem naderen.
‘Ik hoor dat je Culinair vier pagina's extra gegeven hebt. Geldboompje op je kamer?’
Elk dubbeltje dat ons verliet keek hij handenwringend na, elke stuiver die binnenkwam werd handenwrijvend door hem verwelkomt.
‘Je weet hoe het is met die oud-Indischgasten zoals ik, Max. Vlak na de winter zijn ze mentaal en fysiek verzwakt en nemen ze soms vreemde beslissingen. Kasplantjes!’
‘Ik weet niet of je het weet, maar het is al mei.’
‘Net wat je zegt, Max, het lijkt wel alsof het elk jaar erger wordt.’
Hij keek me aan met zijn grote Boris Karloff-hoofd en bewoog zijn borstelige wenkbrauwen, de enige gymnastiek waar hij aan deed.
Tegen onzinredeneringen kon hij niet op, had ik al in het begin van ons werkverband gemerkt. Als ik geen trek had in zijn eeuwige bemoeizucht en ontevredenheid gooide ik hem een curvebal toe. Hij wist dat hij er niet op in had moeten gaan en dat hij nu een exit moest bedenken.
‘Ik ben te goed voor deze wereld,’ hoorde ik hem zeggen en hij bewoog zich naar de uitgang van de vergaderzaal.
Echt lopen deed Max niet, de verhouding tussen zijn enorme bovenlijf en kleine benen maakte dat onmogelijk. Mijn kantoorkamer lag aan de straatkant en als hij voorbijliep zag ik zijn bovenlijf bewegingloos langsglijden alsof hij op een karretje voorbijreed. Toen ik een keer naar het venster holde zag ik dat zijn benen razendsnelle stapjes maakten onder zijn tors. Al met al mocht ik Max wel.