‘Niet zo gauw, jongen. En wat moet ik dan?’
‘Dat lijkt me niet zo'n probleem, met 1 ½ miljoen. Maar je kunt ook blijven werken voor de firma, als duurbetaalde en zeer gewaardeerde adviseur bijvoorbeeld. Of als directielid, als je dat wilt.’
Hij was stomverbaasd, bestelde een kop koffie en ging voor zich uit zitten kijken. Het werd voller en voller, maar we zaten in een hoekje en konden volstaan met zwaaien naar kennissen. Zelf was ik niet zo getapt en van Ramakers viel al op afstand te zien dat hij niet in vorm was.
Van opzij kon ik vaststellen dat zijn schouders een bijna ronde kromming hadden, zijn grijze manen hingen over de boord van zijn jasje. Hij nam zijn bril af, veegde over zijn neus en ogen, zette de bril weer op en keerde zich naar mij toe om me eens goed aan te kijken, net op het moment dat ik me moest bedwingen om niet de roos van zijn jasje te slaan.
‘Jij bent een rare druif, jongen’, zei hij.
‘Dat zal best’, antwoordde ik moe. Van dit soort tussenteksten word je nooit wijzer.
‘Je bent zo ondoorzichtig als de pest’, zei hij, ‘neem me niet kwalijk dat ik het zeg. Je neemt me niet kwalijk?’
‘Natuurlijk wel, maar ga gerust verder. Ik zeg wel ho.’
‘Altijd een tikje op de achtergrond, zogenaamd niet geinteresseerd, maar intussen. Altijd wroeten en rekenen. Die moet hiernaartoe en die moet daarnaartoe en als we nou dat doen dan gebeurt dat en dan maken we een kwartje extra winst. En altijd met die sombere kop van je. Hoe hou je het uit?’
‘Ja, dat is een probleem.’
‘Ja, dat is een probleem’, bauwde hij, ‘zit-ie me te lijmen.