we na werktijd een kleine party.
De wijn was behoorlijk in de man en ik stond lekker verdoofd en ontspannen te praten toen Eefje langskwam, me bij de arm greep en naar het stukje dansvloer trok. Het was late-avondmuziek, soft swingend, of misschien cool? In elk geval nauwelijks hoorbaar door de sigarettenrook en het gekeuvel.
‘Dansen is een rare bezigheid’, zei ik tegen haar, ‘mag het iets anders wezen?’
Vroeger was ik er gek op. Je leerde de linkse draai en de rechtse draai en de spin-turn en dan alle feesten af om als een gek over de vloer te zigzaggen met iemand anders die die variaties ook uit haar hoofd kende. Het vertrek van Charlie Kunz en Jan Corduwener liet mij eenzaam achter.
‘Kijk nou toch eens’, zei ik terwijl Eefje haar armen om mijn nek legde en ik haar onwennig bij het middel greep, ‘Jan Hen betreedt het tijdperk van de individuele expressie.’
We gingen staan wiegen, net als drie andere paren die er niks van konden en keken naar Johnnie Aroma, een slanke Surinamer die een paar meter van zijn partner ingewikkeld met zichzelf bezig was, terwijl zij toegewijd van het ene been op het andere ging staan en af en toe een ommetje maakte.
‘Wat een zak ben je’, zei Eefje, ‘geniet er nou eens van.’ Ik deed mijn best, trok haar wat dichter tegen mij aan en snoof eens in haar nek. Ze was even groot als ik, maar veel zachter en warmer, en vederlicht.
‘Wat weeg jij nou nog?’ vroeg ik en tilde haar even op, waarbij ik haar middel indrukte.
Ze liet een kleine boer en giechelde.