| |
| |
| |
14
Het was al warm en dag toen ze me wakker schudde. Ik keek op mijn horloge, tien uur, de wereld converseerde al uren.
Ze gaf me een kop koffie in handen en keek er ernstig bij. ‘Word niet verdrietig,’ zei ze, ‘want hij was al oud. De oude man op de heuvel is dood.’
‘Ach jezus. Zelfmoord?’
‘Welnee,’ zei ze verbaasd, ‘gewoon. Zijn hart, zal wel. Hij was toch zo dik dat hij niet eens de trap afkon, heb je me weleens verteld?’
Ik slokte de koffie naar binnen, trok mijn kleren aan en rende ongewassen het pad op naar boven.
In de hal stond Rico Cania te praten met een stevige vrouw in een witte jurk en een wit kapje met een rood kruis op het hoofd. Ze had ook zo'n kruis op haar rug en op de borst en was dus volledig geprepareerd voor de volgende oorlog. Ik had haar weleens in burger gezien, het was vrouw Garcia, de vroedvrouw die in de loop van de jaren haar taak wat uitgebreid had en optrad als ongediplomeerd artsdokter. De eerstvolgende echte dokter zat op het platteland en liet zich alleen bij epidemieën zien.
| |
| |
Vrouw Garcia was een half hoofd groter dan Cania, had een schorre stem en een niet geringe damessnor en was de terreur van alle zieken.
Vooral degenen die ooit een kies bij haar hadden laten trekken waren geneigd spontaan sterk te gaan zweten als ze bij haar in de buurt kwamen, had ik mij laten vertellen.
‘Hoe is het?’ vroeg ik dom.
Cania keek me aarzelend aan, gaf me een hand en mompelde iets dat kennelijk bedoeld was als condoleance.
‘We hebben hem in de slaapkamer gelegd,’ zei hij, ‘volgens vrouw Garcia was het een hartaanval gecombineerd met, gecombineerd met...’
‘Twee flessen zware drank,’ zei ze, ‘er stonden twee lege whiskyflessen op tafel in de keuken.’
Ze sloeg haar dikke armen over elkaar en keek me beschuldigend aan. Tijdig herinnerde ik me dat dat haar normale gelaatsuitdrukking was.
‘Ja,’ zei ik, ‘hij had een schok gehad. Anders dronk hij nooit, behalve natuurlijk wijn.’
Ze schudden liet hoofd en klikten meewarig met de tong.
Cania ging me voor naar de slaapkamer, vrouw Garcia bleef achter in de hal.
‘De stomme is weggelopen,’ zei hij, ‘ze heeft nog geholpen bij het afleggen en toen holde ze ineens weg, het bos in.’
‘Ze zal bij het meertje zitten, ik haal haar zo wel op.’
Hendrik van Campen lag op zijn bed in een keurig
| |
| |
pak met vest en jasje dat ik niet kende, een band om de kin en de dikke handen zo vroom mogelijk samengevouwen, met daarin vreemd genoeg een stompje sigaar.
Voordat ik het kon vragen zei Cania: ‘Dat wilde de stomme, we hebben die sigaar wel drie keer uit zijn handen genomen, maar ze duwde hem er telkens weer in. Ik heb eindeloos staan schelden tot het mocht van mevrouw Garcia, die het maar slordig vond staan.’
Hij keek mij even aan met zijn ernstige zwarte ogen en ineens borrelde een lach in hem op die hij vergeefs probeerde te bedwingen.
‘Pardonneer, pardonneer,’ zei hij nog, maar ik zag het tafereel ook voor me en we stonden luid te bulderen en elkaar op de schouders te slaan toen vrouw Garcia in de deuropening verscheen, haar handen in de zij zette en ons de huid vol schold. Een schande vond zij het, de man was nog niet dood of wij stonden hem uit te lachen, de hel was nog te goed voor ons.
Cania verdween zacht nahikkend uit de kamer, terwijl hij zijn ogen afveegde en ik liep snuivend naar het bed, terwijl ze me argwanend bleef gadeslaan.
Ik wist dat hij dood was, ik zag het ook met eigen ogen, maar ik voelde het nog niet, en ik had ook geen zin om het te voelen.
Met vrouw Garcia's ogen in mijn rug staarde ik plichtmatig naar hem en losse gedachten holden rond in mijn hoofd: Sorry old boy, liever jij dan ik. Misschien maar beter zo. Aflopende zaak heren.
Even bekroop me het schuldgevoel dat ik de directe oorzaak was van zijn dood, met dat stomme kranteknip- | |
| |
sel. Ik had me niet weg moeten laten sturen, verdomme.
Maar al snel werkte ik het weg, hij was toch oud en wijs genoeg om zich niet te laten opnaaien door zo'n regeltje in een krant, had hij zelf niet gezegd dat kritiek hem niets meer deed?
De stap naar zelfbeklag was daarna klein: wat zou ik de resterende dagen moeten doen, nu ik mijn loopje miste? Wat moest er met Ditte gebeuren? Moest er een bericht naar Holland? Dom dat ik zelfs nooit gevraagd had of hij nog broers of zusters had, of een ex-vrouw. Typisch egocentrisch van mij om daar nooit naar te informeren. Nu zat ik ermee, ik zou wel de hele rataplan moeten uitzoeken en regelen, telegram naar de uitgever, begrafenis, Ditte, Jezus Christus wat een rompslomp.
Enigszins misnoegd keek ik op hem neer en vroeg me af wat er fout was aan zijn uiterlijk. Met die band om zijn kin zag hij eruit als een ontevreden kiespijnlijder, maar er was méér loos.
Natuurlijk, het haar. Zijn witte manen waren door vrouw Garcia keurig nat gekamd met brylcream of, meer waarschijnlijk, olijfolie uit de keuken, daar rook het wel een beetje naar.
En zijn halve brilletje ontbrak ook, het lag keurig naast hem op het nachtkastje.
Ik keek achterom, ze was verdwenen, en haastig zette ik hem het brilletje op en haalde mijn handen ruw door zijn haar, zodat de manen weer zichtbaar waren, zij het wat piekerig.
Onwillekeurig rilde ik, want hij voelde koud en leven- | |
| |
loos aan, geen wonder natuurlijk, maar toch de eerste keer dat ik me echt lijfelijk realiseerde dat hij dood en weg was. Arme, arme kerel. Ik had hem op een goed moment, bijvoorbeeld bij mijn vertrek, nog willen zeggen of schrijven dat ik hem eigenlijk graag mocht. En mogelijk had hij mij ook nog wel wat willen vertellen als we ooit verder gekomen waren dan kregelige schermutselingen.
Ik trok de kiespijndoek van zijn hoofd, waardoor zijn kaak wat omlaag zakte en hij weer geheel op zichzelf leek, een oude dikke formidabele man die in een middagdutje was verzonken.
Toen kwam mevrouw Garcia terug en ze begon onmiddellijk te schreeuwen: ‘Wat is dat hier voor gekkigheid?’
Ik stak mijn hand op en zei het eerste dat in me opkwam: ‘Waarom mag hij niet nog even blijven leven?’
‘Wat?’
‘Laat hem nog even leven. Hebt u hem vaak gezien toen hij nog leefde?’
‘Nee.’
‘Nou, hij zag er zó uit. Hij is nu wel dood, maar daarom hoeft hij er niet meteen als een pop uit te zien.’
Ze aarzelde en keek nog eens.
‘Wat zal de pastoor wel niet zeggen? Het is mijn eer te na.’
‘Ik zal de pastoor zeggen dat het de laatste wens van de dode was. En denkt u ook eens aan de gemoedsrust van de stomme.’
Ik probeerde een glimlach en tot mijn verrassing
| |
| |
draaide ze zich hoofdschuddend en mopperend om en verdween uit het gezicht.
Nu ik toch het heft in handen had, besloot ik er maar mee door te gaan.
In de hal liep Cania te ijsberen. Ongetwijfeld dacht hij aan zijn winkel die nu al een paar uur dicht was en aan de onaangename verplichtingen van het burgemeesterschap. Als mannen van de wereld bespraken we het probleem en verdeelden de zorgen. Ik keek nu met andere ogen naar hem en zag wat Angela aantrok. Hij was rustig en aardig en concreet, geen man voor grote emoties, maar zakelijk en betrouwbaar. Nu ze me had verteld hoe sterk hij was zag ik het ook in de ontspannen bewegingen van zijn dikke lichaam, en het bijna ijdele loopje van de gewichtheffer.
We besloten dat ik zou zorgen voor het benodigde geld en voor Ditte en voor het contact met Nederland en dat hij zou zorgen voor het ceremonieel en alle formaliteiten. Hij maakte met vrouw Garcia een bedrag af dat ik gelukkig bij me had, we namen samen de maat op van de oude, en hij vertrok met de belofte te zullen zorgen voor een kist, vrouw Garcia in zijn kielzog.
Ze hadden beiden het gezonde instinct om het probleem Ditte aan een ander over te laten. Ik liep het bos in en begon me ongerust te maken. Het was toch eigenlijk vreemd dat ik haar op de heenweg niet gezien had bij het meertje, maar misschien had ik in de haast niet gekeken. Maar dan had zij mij toch kunnen zien en wenken, me kunnen volgen? Ik begon steeds harder te lopen. Bij het meertje zag ik haar niet direct, maar toen ik de
| |
| |
oever speurend langsliep zag ik haar tot mijn opluchting toch achter een struik zitten, het hoofd op de opgetrokken knieën.
Ik ging naast haar zitten en legde mijn arm om haar schouders. Ze begon zacht te snikken en ik dacht aan de moeilijke nacht die zij achter de rug moest hebben. Terwijl ik haar tegen me aandrukte voelde ik ineens wat zij voelde en dacht wat zij dacht. De oude Hendrik woedend achter zijn schrijfmachine met een stapel oude paperassen naast zich en een krantebericht en de fles whisky die na een paar uur leeg was en vervangen moest worden door een nieuwe. Ze zag hem mopperen en schelden en telkens het vel uit de machine trekken en verfrommelen en een nieuw vel indraaien.
Wat was er aan de hand? Ze kende hem mopperend maar niet zó kwaad. Wat had die toerist gezegd of gedaan om hem zo kwaad te maken? Ze zocht in zijn gedachten en vond beelden van vroeger, kou en honger en uniformen en ze begreep dat het iets met de oorlog te maken had.
Door moeheid was ze in slaap gevallen in de keukenstoel en midden in de nacht schrok ze ineens wakker. Hij zat krimpend van de pijn in zijn stoel, zweet op zijn voorhoofd, hij streek met zijn hand over zijn borst.
Snel haalde ze de matras uit de slaapkamer en legde die in de keuken op de grond en met veel sjorren en trekken kreeg ze hem liggend, op zijn zij. Hij trok zijn knieën op tegen zijn buik, als een kind, en lag naar adem te happen. Ze voelde de diepe pijn in zijn borst en zijn gevoel van verstikking.
| |
| |
Ze wist niet wat te doen. Hij wilde niet dat ze wegging om hulp te halen, ze maakte de punt van haar jurk nat en bette daarmee zijn gezicht. Zo zat ze heel lang bij hem, zijn handen in de hare, terwijl er tranen over zijn wangen liepen, wat haar nog banger maakte want zo kende ze hem niet.
En ineens was het afgelopen, hij bewoog niet meer en hij ademde niet meer. Urenlang zat ze bij hem totdat de zon opging. Toen rende ze naar de burgemeester en maakte hem duidelijk dat de oude dood was.
Waarom niet naar mij? vroeg ik me af en kreeg een signaal terug van lichte argwaan, de toerist die oorzaak was van deze ellende.
Fantaseerde ik dit allemaal, of was het telepathie? Het was niet het moment om daar lang over na te denken.
‘Rustig maar,’ zei ik, terwijl ik haar op de rug klopte, ‘het wordt allemaal geregeld en het komt allemaal in orde. Het komt allemaal in orde.’
Lege woorden die ze niet eens kon verstaan, maar ze hadden op Ditte toch een rustgevend effect. Ze snikte wat na, zuchtte een paar keer diep en stond op.
We liepen hand in hand achter elkaar terug naar de burcht. Ik had nog even de angst dat vrouw Garcia op haar schreden teruggekeerd was om de oude Hendrik op te sieren, maar hij lag er nog net zo bij als ik hem had achtergelaten. Ondanks alle emoties kon ik zien dat Ditte er blij mee was. Ze ging op haar knieën bij hem zitten en plukte aan zijn haar, kennelijk in een poging om hem nog wat meer op zichzelf te laten lijken. Ik had nu ook
| |
| |
wat meer tijd voor droefheid, maar verder dan ‘arme kerel’ kwam ik niet, de zelfbeschermende rolluiken had ik al enige tijd geleden volautomatisch naar beneden voelen zakken. Ik begon maar gewoon tegen haar te praten, zoals ik het Hendrik ook had horen doen.
‘Morgen wordt hij begraven, denk ik, tenzij hij zelf andere ideeën had. Weet je misschien of hij speciale wensen had, wilde hij misschien in Holland begraven worden, of gecremeerd of zo?’
Ze schudde nee, stond op en nam me mee naar het groene koffertje dat nog steeds in de keuken stond.
Ze opende het en bovenop vond ik het kranteknipsel en zo'n tien velletjes gekreukeld maar door Ditte kennelijk weer rechtgestreken type-schrift met diverse varianten van zijn verweer tegen de beschuldiging van collaboratie. Ik bladerde ze door. Hij had het verweer op allerlei verschillende manieren aangepakt, zakelijk, bedroefd, honend, ironisch, kwaad, gekwetst en hij was telkens niet verder gekomen dan een halve pagina.
Er zaten ook een paar velletjes hoorspeltekst bij in handschrift, Harmens bewijsmateriaal en een met elastiek gebundeld stapeltje processtukken. Verder een paar dikke enveloppen met het opschrift ‘Aanzetten en restanten, onder geen voorwaarde te publiceren, vernietigen na overlijden.’
Ik legde ze opzij en vond een andere enveloppe, zorgvuldig dichtgeplakt, met als adres ‘Voor literair museum indien geïnteresseerd.’
Daaronder lag een map met de aanhef ‘Paperassen voor na mijn dood’.
| |
| |
Ik sloeg de omslag open en vond tot mijn verrassing een aan mij gericht briefje:
‘Beste John, op mijn leeftijd kun je elk moment overlijden en ik zoek dus voortdurend naar iemand die een paar dingen voor me kan regelen als het zover is. Zolang jij er bent is mijn hoop op jou gevestigd.
Een paar dingen vraag ik je meteen, de rest kun je vinden in de stukken.
Vragen:
- wil je mijn begrafenis regelen en zo nodig voorschieten.
- wil je voorzover mogelijk de zorg voor Ditte op je nemen. Ik laat haar financieel zo goed mogelijk achter, maar ze heeft iemand nodig die haar even helpt, vanwege haar spraakprobleem.
- wil je mijn uitgever berichten dat ik dood ben en dat ik de rechten op al mijn werk overdraag aan Ditte? Persbericht moeten zij maar regelen.
Dank en in ruil schenk ik je het antieke bronzen Ganesja-beeldje in deze koffer. Mocht je nog energie over hebben, stuur dan de enveloppe literair museum op en verbrandde onaffe manuscripten.’
Het briefje was in ferm handschrift ondertekend, Hendrik van Campen voluit. Ik zou willen dat ik mijn eigen afscheid zo precies van tevoren geregeld had.
In de map zat een beschrijving van zijn begrafenis-wensen (gewoon de grond in), een testament waarin hij Ditte als erfgenaam aanwees, een kort bericht waar- | |
| |
uit bleek dat hij geen verdere familie meer had, een overzicht van zijn bezittingen en het nummer van zijn bankrekening, de paspoorten van hemzelf en Ditte, een polis van een verzekering bij overlijden waaruit bleek dat Ditte f 100.000 zou ontvangen bij zijn dood, en tenslotte een enveloppe waarop alleen maar ‘Over Ditte’ op stond.
Ze was weggegaan terwijl ik de papieren doornam en na een korte aarzeling opende ik de enveloppe, die vol zat met foto's en officiële documenten en een paar notities van de oude Hendrik. Kort na de oorlog was hij in Frankrijk beland en daar getrouwd met Charlotte Ransard. In een handgeschreven voetnoot stond ‘overleden 17-8-62’. Het huwelijk bleef kinderloos, stond er, en in 1947 besloten ze een kind te adopteren. Hendrik schreef: ‘We bezochten het klooster in Champois waar weeskinderen verzorgd werden en alhoewel we eigenlijk op zoek waren naar een baby of kleuter, werd ik ineens geraakt door de aanwezigheid van een klein blond meisje van een jaar of zeven. De lieve zusters konden ons weinig over haar vertellen. Ze was ingeleverd door een geallieerd commando dat haar opgepikt had in een bos op de grens van België en Frankrijk. Ze sprak niet, maar begreep alles wat haar gezegd werd en ze was lief en gehoorzaam.
In haar kleren stond ‘Ditte’ genaaid en die naam werd haar dan ook gegeven.
Mogelijk waren haar ouders gestrande vluchtelingen of onderduikers, ze zijn in elk geval nooit gevonden of op komen dagen. Ditte is doofstom en sinds we haar adopteerden hebben we van alles geprobeerd om uit te zoeken
| |
| |
waar ze vandaan kwam. Die vraag hebben we niet kunnen beantwoorden, wel bleek in de loop van de tijd dat ze vermoedelijk telepathisch erg begaafd is of heel goed lichaamstaal kan lezen of beide.’
Onder in de koffer lag het beloofde Ganesja-beeldje, klein maar loodzwaar, achteloos verpakt in een oude sok.
Ik deed alles weer terug in het koffertje en ging op zoek naar Ditte. Ze was in de tuin bezig de kippen te voeren en keek pas op toen ik bijna naast haar stond.
Ze moest ongeveer even oud zijn als ik, bedacht ik, een collega-veertiger op de drempel van de ouderdom en het verlies van haar en tanden. Maar er was niets van te zien in haar jonge rimpelloze gezicht.
‘De oude heeft me gevraagd om een tijdje voor je te zorgen,’ zei ik, ‘maar ik moet terug naar Holland. Daar kan ik dan ook de uitkering van de verzekering voor je regelen. Ga je met me mee of blijf je liever hier? Denk er rustig over na.’
Ze glimlachte, wees op zichzelf en op mij en knikte.
|
|