En voor de zoveelste maal op naar Surabaja. We hebben besloten toch maar naar Bali te gaan, géén poging te doen om het ‘echte Bali’ te ontdekken (we zijn bekaf van het sjouwen met de kinderen), maar rustig ergens aan het strand te gaan zitten. Maar eerst moet het visum even geregeld worden, want onze verblijfsvergunning van drie maanden loopt af. In Bandung hebben we twee maanden verlenging gekregen op ons normale toeristenvisum van één maand. Dat ging erg makkelijk, vooral omdat oma D. de ‘immigration officer’ kende, zodat we binnen een paar uur ons stempeltje hadden en geen cent meer dan de officiële prijs hoefden te betalen.
Voor alle zekerheid zijn we halverwege ons Malangse verblijf al een keer naar Surabaja gereden waar de immigratieambtenaar ons uitlegde dat we veel te vroeg waren. Een visumverlenging kwam pas aan de orde als de termijn bijna verstreken was. Maar kunnen we zeker zijn van verlenging, vroegen we, want anders moeten we zo langzamerhand wel gaan boeken voor de terugreis.
O nee, geen enkel probleem.
We lieten onze paspoorten achter bij Lian, de jongste dochter van Mama Pungut en reisleidster van haar vak. Zij zou het wel even voor ons regelen.
Nu, vier dagen voor het verstrijken van onze verblijfsvergunning, rijden we opgewekt naar Surabaja. Even de paspoorten oppikken, en dan met het vliegtuig naar Bali.
De rit wordt spannender dan we verwacht hebben, want de Colt die we gehuurd hebben blijkt slechts zéér flauwe bochten te kunnen maken, zodat we regelmatig op de verkeerde weghelft terechtkomen.
Ietwat ontredderd komen we aan en krijgen de genadeslag van Lian, die ons vertelt dat ze al een week geleden een briefje heeft gestuurd dat de verlenging eigenlijk niet mogelijk is, tenzij we bereid zijn om zo'n tweehonderd gulden boven het normale bedrag te betalen. Ze had dat besluit