bij ons en maken ons, als echte gezagsgetrouwe Hollanders meteen ongerust: mogen we nu niet verder? De oplossing wordt ons steels aangegeven, we kunnen elk nummer opschrijven dat ons in gedachten komt.
Briesen en hinniken kondigt de paarden aan. Het mijne wordt beteugeld door een klein jongetje dat allang in bed had moeten liggen en mij met hoge ongeruste stem iets toeroept waarvan ik alleen het bekende ‘miester’ versta. Maja en Bouke zijn al opgestegen en met onverwachte snelheid in het duister verdwenen. Ik stap ook maar op de stijgbeugel en beland op de nek van het paard, dat onmiddellijk briesend begint te steigeren. Groot gejammer van het jongetje brengt hem tot rust en ik kom geschokt overeind. Vroeger, toen ik nog jong was, reed ik door Trètès met losse handen en klapte met de zweep in de lucht, terwijl het paard voortgaloppeerde. Nu ben ik een ruim tachtig kilo wegende Hollander op een te klein paardje. Ik voel me topzwaar, één onverwachte beweging van het paard en ik donder om.
Terwijl we een rotsig bergpaadje bestijgen - het jongetje scharrelt op grote sloffen naast me en belicht af en toe zuinigjes het pad - probeer ik me te herinneren hoe cowboys te paard zitten. Klem je je benen om de buik van het beest of doe je ze juist uit elkaar om met behulp van de stijgbeugels een evenwicht te bewaren? Ik vervloek mijn slechte visuele geheugen, ook de reportages van paardspringwedstrijden in de Rai staan me niet meer helder genoeg voor de geest, ik hoor alleen de stem van Aad van Leeuwen.
Na een uur gemodder, waarbij ik beurtelings probeer mee te geven of me juist als een zoutzak laat meedragen, bereiken we de zandzee, het is te horen aan het geslof van paard en jongen. Voor me uit rijdt Maja, wat ik kan horen aan haar hulpeloos geroep. Haar begeleider is wat buiten adem geraakt door de steile klim en bietst bij mij sigaretten, zodat ze geheel in het pikkedonker rijdt. Een halfuur later