komst bieden, ze vertaalt onze opmerkingen voor haar moeder en vertaalt moeders opmerkingen voor ons, terwijl Mama Pungut intussen het tafereel regelt en nieuwe uitbarstingen van gastvrijheid organiseert: stroop, vruchten, cakes, een doos koekjes die we mee moeten nemen, wéér chocolade voor Marco. Hij neemt het genadiglijk aan, bevuilt zichzelf in recordtijd, laat stukjes chocola op de grond vallen, terwijl de buurtjeugd watertandend toekijkt.
Mama Pungut raakt niet uitgepraat over Maja's groei sinds ze haar (als baby) voor het laatst zag, en wijst trots haar eigen dochters aan: dat is nummer zeven, dat is nummer negen, dat is nummer elf. Ze wijst ook een wat mollige man aan, die Maja's moeder achterstevoren uit haar lichaam heeft getrokken, zo'n jaar of vijfendertig geleden. Hij glimlacht beschaamd en trots, als we allemaal naar hem kijken en het ons proberen voor te stellen.
We geven het pakje af, ik spreek de wens uit om een foto te maken en even later zitten alle dochters, zoons en schoonzoons op twee inderhaast geformeerde rijtjes stoelen. Ik knip af, tweemaal voor alle zekerheid, en blijf meteen staan om afscheid te nemen.
We mogen geen betja aanroepen, er is er al één georganiseerd, hun vaste man die wij beslist niet mogen betalen. We beloven nog een keer langs te komen en laten ons opgelucht wegvoeren. Hartelijkheid is fijn, maar het kan wel eens te veel worden. Bij het hotel betaal ik de betjaman het bedrag dat ik anders ook gegeven zou hebben en zeg erbij dat het een extraatje is. De gulheid van de familie zal zich wel niet over hem uitstrekken. Nog diezelfde middag komt de hele clan bij ons op bezoek, om een dochter voor te stellen die we nog niet gezien hebben. Lian, de ster van de familie en de jongste dochter. Ze spreekt vloeiend Engels met een Amerikaans accent, werkt bij een reisbureau en wordt ons aangeboden als hulp tijdens ons verdere verblijf.
De volgende ochtend komt Tsjoe langs met een pannetje