pilsjes aanrukken, haalt een grote fles Bokma voor de dag waaruit hij zichzelf geroutineerd inschenkt, en begint meteen te mopperen: ‘Van mij kunnen ze wat. Mij krijgen ze hier niet meer naar toe. Ik ben zwaar aan de schijt, ik kom de kamer bijna niet meer uit.’
Ja, daar kunnen wij ook van meepraten. We adviseren Enterovioform, Mexaform, maar hij houdt zich liever bij een stevig borreltje, dat spoelt de zaak goed door.
Wat hem vooral dwars zit is het gebrek aan gezelligheid op dit schip, dat nu van een gemengd Indonesische en Nederlandse firma is.
‘Ik lijd echt niet aan hoogmoedsverplettering, het zijn prima jongens en echte vakmensen, die Indonesiërs, maar ze praten niet, hè. Als ze klaar zijn met hun werk gaan ze naar bed. Niets geen gezelligheid aan. En ik zit godverdomme de hele dag in die hut, met die schijterij.’
We kijken de ruimte rond, die knus is ingericht met een ouderwets dressoir, tapijtje op de vloer, fotootjes van vrouw en kroost op de toilettafel, een kastje voor de Bokma, wereldontvanger in de hoek. Een luxe gevangenisje dan toch.
‘We zijn eigenlijk op zoek naar de Makassar-bar,’ zeg ik.
‘Makassar-bar, ja ik ben nog niet op pad geweest, met al die spuiterij, dus ik weet de weg nog niet naar de dames. Maar jongens, jongens, ik doe het nooit weer. Ik zal je vertellen, ik was al met pensioen, toen ze me vroegen om dit reisje nog te doen. Je zit thuis, dat pensioen is ook niet zo geweldig, dus je wilt wel. Maar godverdomme, wat verveel je je. Ik ben hier de enige Hollander. Dat is te zeggen, de kapitein is ook een Hollander, en ik zal niet zeggen dat we vijanden zijn, maar vrienden toch ook niet. Alles gaat per telefoon hè. “Meneer De Bie, we varen om twaalf uur.” Of ik er maar even voor wil zorgen dat alles klaar is. Ach, hij komt uit Suriname, hij heeft hier en daar gevaren bij die Zuidamerikaanse maatschappijen. Een zwerver, hè.’