doende geïllustreerd en trekt de danser zich terug achter het herstelde gordijn, om even later terug te komen achter een bleek onsmakelijk carnavalshoofd, dat een oude man moet voorstellen. Opnieuw hebben de knijpertjes het begeven. De dansbewegingen zijn hetzelfde, maar worden nu vermoeid uitgevoerd en af en toe aangevuld met gekrab in het haar en op de buik, waar de toeschouwers hartelijk om moeten lachen: wat een karaktertekening, wat een finesse!
‘Vind je het mooi?’ vraagt onze gastheer. ‘Als ik eerlijk mag zijn,’ zeg ik, ‘interessant lijkt me een beter woord.’
Een halfuur later ben ik toch verkocht. De maskerdansen zijn afgelopen en nu komt een gezelschap dansers op het podium, die ófwel geheel hun eigen gezicht dragen, of hooguit een half maskertje. En dat ligt me een stuk beter. Het verhaal laat zich moeilijk navertellen, vooral omdat ik het maar ten dele kan volgen, maar het gaat globaal om een verliefde prins, een mooie prinses, een kwaadaardige edelman en twee komieke raadsheren. De wat eentonige danspasjes en handgebaartjes blijken gevarieerder dan het op het eerste gezicht leek, vooral als ze afgewisseld worden met de vloeiende bewegingen van de danseresjes, de gamelan leer je geleidelijk aan herkennen als een driftige opstoker van het verhaal en de twee komieken (qua uiterlijk en stemgeluid evenbeelden van Ted de Braak en Willy Walden) zou ik uren kunnen horen, zelfs zonder ze te verstaan.