‘Ik vind het niet mooi,’ zegt ze uit de grond van haar hart. Wat een ellende. Ik ben net in een geld-speelt-geen-rolstemming, als we in godsnaam maar van dat mannetje af zijn, maar het heeft geen zin om zoveel geld te betalen voor iets dat zelfs niet mooi schijnt te zijn.
Sorry, zeg ik, en ga schouderophalend weer naar buiten. O, never mind, meldt hij en wijst me een ander hutje aan, met hetzelfde opschrift: Batik paintings, en daaronder de naam van de kunstenaar.
Nu begrijp ik pas dat hij alleen maar een tussenpersoon is, het zijn zijn schilderijen niet. Dan kan hij ook verder de merelpest krijgen, ik heb hem onderweg zeker drie keer beloofd dat ik zou komen kijken op een van de volgende dagen, en om je dan door slinksigheid toch naar die tentjes te loodsen, nee, dat is geen stijl.
‘No,’ zeg ik met nadruk en zwaai onwillekeurig agressief met de armen. ‘I've seen enough. Thank you very much. No more.’ En kwaad loop ik weg, nogal willekeurig, want even later roept Maja me na dat we de andere kant uit moeten.
Honderd meter verderop vinden we Bouke terug en na wat heen en weer vragen onderweg bereiken we in een kwartier het Waterpaleis.
Het staat als toeristische attractie in postscriptumvorm in de reisgidsen genoteerd en niet helemaal ten onrechte, want het stelt weinig voor: twee oude zwembaden, één voor de sultan en één voor zijn vrouwen. Midden ertussen een klein torentje van waaruit de sultan in het zwembad van de vrouwen kon kijken en zijn keuze kon maken. Via een ingewikkelde weg komen we ook nog bij een vroeger onder water gelegen gebedsplaats, waar de sultan vooraf of na afloop van zijn seksueel vermaak zijn gebeden kon verrichten.
De gids is een jongeman van een jaar of twintig in modieus hemd en slanke broek, die ons onderweg meermalen vraagt of we misschien belangstelling hebben voor batik paintings, want wáár we ook gaan of staan, overal staan de