Bandung IV, dood van een haan
Kippen en hanen hebben nooit mijn sympathie gehad. Domme beesten die onnodig haastig en angstig heen en weer rennen, terwijl ze elkaar voortdurend met waakzaam oog en klokklok-geluidjes in de gaten houden.
Maar in Bandung was een haan van koninklijke proporties. Geen patser, geen poen, maar een rustig en waardig beest dat zich zonder zichtbare angst vlak bij de mensen waagde als dat nodig was om voedsel te bereiken. Zodra hij iets eetbaars gelokaliseerd had stootte hij een kort commando uit, waarna de hen in een gebogen rush met haar kinderen kwam aanzetten. Af en toe nam hij zelf een hapje, maar meestal vergenoegde hij zich ermee het groepje te bewaken en stukjes voor de kleintjes klaar te leggen.
Hij kon tevreden rondwandelen met een kuikentje op zijn rug, voor mij iets geheel nieuws.
De kolossale achtertuin waarin ons paviljoentje lag, werd bewerkt door drie jonge jongens, die de hele dag bezig waren het wakend oog van mevrouw te ontlopen. Met veel sympathie zagen we toe hoe ze urenlang vruchteloos bezig waren om de op benzine lopende grasmaaier aan de gang te krijgen. Het apparaat stond dan midden op het gazon, het drietal eromheen, geïnteresseerd kijkend naar alle onderdelen. Af en toe trokken ze aan het startkoord, zonder succes. Als na enkele uren de goede wil getoond was, sleepten ze het apparaat weer naar de goedang en verdwenen achter ons huisje om een krètèksigaretje te roken.
Op het heetst van de dag zag ik ze een keer bij de heg staan die onze tuin van de buurtuin scheidde, in gesprek met de belendende tuinman. Na een uurtje kletsen kwa-