Bandung III, ouwe sobats
Na een privé-ruzie trek ik er met Marco op uit. Hij laat zich leiden op de manier waarop hij het hier vaak doet: geheel in gedachten verzonken, zonder te letten op de weg, struikelend over elke oneffenheid.
We passeren de Pasar Baru, met de fruitstalletjes (doerian, mangga, nangka, pisang, djeruk, salak, blimbing, noem maar op) en komen aan het station van Bandung waar het plotseling begint te regenen. We kunnen nog net een dranktentje bereiken. Bier voor meneer en limonade voor de jongeheer. Aan de lange tafel zitten verschillende heren ons aan te kijken. Ik staar voor me uit, heb geen zin in een gesprek, maar de conversatie komt onherroepelijk op gang, vooral als blijkt dat ik wel enkele woorden Maleis heb. Waar ik vandaan kom. Ach, Negeri Belanda! Koningin Wilhelmina!
Nee, meld ik, die is dood. Men schudt meewarig het hoofd. Zonde.
Tegenwoordig koningin Juliana, zeg ik. Nóóit van gehoord, nee. Hoelang is Wilhelmina al dood? Ongeveer 1960, zeg ik voorzichtig. Tss.
De heren doen me onweerstaanbaar aan groot geworden jeugdvriendjes denken en dat effect heb ik ook op hen, want voorzichtig beginnen ze in hun geheugen te wroeten naar een enkel Hollands woord. Goedemorgen. Tot ziens. Meel. Meel? Hoeveel meel naar Holland?
Ik begrijp het niet en er ontspint zich een heftige discussie. Meel, méél, dat is toch een goed Hollands woord?
Welnee, zegt de kraamhouder, kilo moet je zeggen. Hoeveel kilo naar Holland?