‘Ja,’ zegt mevrouw peinzend, ‘maar er is een heel groot verschil tussen arm en rijk in dit land, ja mnirr’ en toetert met een dikberingde vinger een overstekende boer de berm in.
Even later stopt ze bij een plek waar de goedkoopste groente te krijgen is en dit soort stops zal zich de hele dag herhalen, waarbij het voortdurend gaat om een string petéh-bonen. Ze brengt de wagen tot stilstand, draait het raampje omlaag, verstaat zich in rad dialect met de verkoper, dingt af tot op het bot en laat dan de auto langzaam optrekken in de hoop dat de handelaar op het laatste moment ja zal roepen.
Het lukt niet, pas als we aan het eind van de dag weer terug zijn neemt mevrouw haar verlies en koopt op haar eigen pasartje de groente tegen de geldende prijs. Maar ze is er nu tenminste zeker van dat het buiten Bandung niet goedkoper kan.
We rijden met haar door Lembang, een prachtig plaatsje waar de rust en gezelligheid vanaf straalt. We zouden graag gestopt zijn als we het hadden durven vragen, maar we moeten door naar de uitspanning Maribaya, een gruwel in tuinkabouterstijl, kunstig aangelegde paadjes met struikjes en grote decoratieve keien, kleine watervalletjes, natuurstenen trapjes. Het is uiteraard heel normaal dat in een land met veel natuurlijke schoonheid juist dit soort kunstmatige parkjes erg aanspreekt, maar aangezien Nederland nauwelijks andere plekjes kent kunnen we onze tegenzin maar met moeite verbergen.
Verder naar de Tangkuban Prahu (omgekeerde prauw), een beroemde krater. De rit is prachtig, met veel bochten de berg op, fraaie vergezichten, onderweg passeren we enkele slagbomen waar telkens iets betaald moet worden. De Lebaran (einde van de vasten) staat voor de deur en dat leidt hier en daar tot semi-officiële tolmuren, om het geld voor het grote feest bij elkaar te brengen.