‘Waarom wil je dat eigenlijk weten, Hans?’
‘Ik hou niet van losse eindjes in een verhaal. En het maakt toch wel wat uit of het jouw stomme fout was of zijn stomme fout dat je die ochtend zonder cijfers zat?’
Hij zweeg. In de verte hoorde ik het geruis van de centrale verwarming, die nodig eens ontlucht moest worden. In dit huis was veel niet meer wat het geweest was.
‘Hoor eens,’ zei hij ten slotte, ‘ik geef toe dat ik er later wel eens aan getwijfeld heb of ik Jaap die instructies echt gegeven heb. Het leven is vol onduidelijke woelingen en ik ben ook maar een blind visje in de golven.’
Hij keek me aan met wat hij vroeger wel eens zijn Roemeense blik noemde, peilloze melancholie en verachting voor wat het lot zou bieden. Er hoorde een wegwerpend gebaar bij, en ik vond het altijd meer Couperus. Nu zeker, met die kamerjas.
‘Ik vind dat je het wel erg makkelijk neemt, Robin,’ zei ik, ‘als je dat soort dingen niet meer zeker weet, is er een draadje los. Gevaarlijk, als je een bedrijf wilt runnen.’
‘Ach Hans, beste Hans,’ dit was gegarandeerd Erven Couperus, ‘je hebt geen idee wat een druk het leven legt op een ontvankelijk gemoed. Al die indrukken, al die emoties. Een strenge geest als de jouwe zondert zich daarvan af, weigert de speling van het lot, stelt zich niet bloot aan het ongewisse, de vrijmakende vreugde van de overgave.’
‘Ja, het is goed, lul,’ zei ik gemelijk. Zo kon hij uren doorgaan en ik was er niet tegen opgewassen. Zijn horloge piepte en hij sprong op en wierp de kamerjas af. Daaronder had hij al een keurige pantalon en overhemd aan.
‘Oma De Groot wacht, ik moet weg. Blijf gerust zo lang je wilt, neem een whisky, Marjolein zal zo wel thuiskomen. O jezus nee, ik had een afspraak dat ik haar zou oppikken bij de rai. Ach, zou jij dat willen doen?’